V5ne Herhalen poëzie

Welkom v5!
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Welkom v5!

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

10 minuten lezen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Herhalen Poëzie
  3. Gedicht analyseren (open boek)
  4. Afsluiting en vooruitblik



Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Poëzie?

Slide 5 - Woordweb

Waaraan herken je poezie?
 Poëzie: vorm én inhoud

Bij poëzie gaat het zowel om de inhoud als om de vorm.
 
Vaak is er een relatie tussen vorm en inhoud
en brengt de vorm je dichter bij de inhoud. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kenmerken poëzie

1. Een gedicht heeft een eigen vorm met
  •  rijm (klanken) en metrum
  •  typografie en bewust gebruik van de bladspiegel
  • versregels met  speciale (soms ongrammaticale) zinsbouw
  • strofenbouw
  •  beeldspraak en stijlfiguren.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Video

oude woorden konden niet meer  na de massaslachting van WOI, avantgarde ontstaat. Paul van Ostayen is één van hen, dada gaat nog verder. Echt helemaal opnieuw beginnen!
Gedichten lezen en schrijven
  • De betekenis van een gedicht ligt vaak buiten de tekst zelf, je zult als lezer hiernaar op zoek moeten gaan of als dichter zorgvuldig je woorden wegen om deze betekenis vorm te geven. 
  • Poëzie vergt dus een speciale lees- en schrijfhouding, waarbij het handig is als je het gereedschap van een dichter kent: de poëtische middelen.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Poëtische middelen
Context, presentatie, perspectief
Klank en ritme (regelbouw, rijm, metrum)
Beeldspraak (metaforen, homerische vergelijking, metonymia)
Stijlfiguren (herhalingen en opsommingen, tegenstellingen en ontkenningen, overdrijvingen en nuanceringen, spot, woordspelingen)


Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Functies van poëzie
  1. Aansluiten bij een bepaalde gelegenheid (bv. begrafenis, geboorte)
  2. Mimetische functie: gedichten die de werkelijkheid beschrijven (bv. toneel)
  3. Pragmatische functie: je kunt bijvoorbeeld iets leren van het gedicht (bv. gedichtjes voor kinderen)
  4. Expressieve functie: de uiting van gedachten en gevoelens van de dichter staat centraal
  5. Autonome functie: het gedicht staat op zichzelf (gedicht gaat over de poëzie/taal zelf)

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke functie past het best bij dit gedicht van C. Buddingh (1963) uit :
'Zo is het dan ook nog weer eens een keer' ?
A
Autonome functie
B
Expressieve functie
C
Mimetische functie
D
Pragmatische functie

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke functie past het best bij dit gedicht van Rutger Kopland?
A
Autonome functie
B
Expressieve functie
C
Mimetische functie
D
pragmatische functie

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke functie past bij het gedicht 'Jantje zag eens pruimen hangen'
A
Autonome functie
B
Expressieve functie
C
Mimetische functie
D
Pragmatische functie

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Versregel en strofe
Distichon =            strofe die uit twee versregels bestaat
Terzet =                 strofe die uit drie versregels bestaat
Kwatrijn =              strofe die uit vier versregels bestaat

Er bestaan vrije verzen, maar ook gedichten volgens vaste regels. Denk aan een sonnet: 2x kwatrijn, 2x terzet (14 versregels) met een wending.

Een versregel is géén zin. Wanneer een versregel op een plaats in de zin wordt afgebroken waar normaal gesproken geen pauze valt, spreek je van enjambement.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Rijm op basis van klank en positie, blz 154-155
1. volrijm/ eindrijm                aan eind van woorden/ rijm aan eind van opeenvolgende versregels
2. halfrijm                                 consonantie /alliteratie/assonantie
3. gelijk rijm (rijk rijm)         complete woorden/lettergrepen          
4. voorrijm                               begin opeenvolgende versregels
5. middenrijm                        midden opeenvolgende versregels                      
7. kettingrijm                           laatste woord versregel rijmt op eerste woord van
                                                      volgende versregel
8. binnenrijm                          rijm binnen een versregel

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Rijmschema's
1. slagrijm                                  a a a a
2. Gepaard rijm                       a a b b c c
3. Gekruist rijm                       a b a b a b
4. Omarmend rijm                 a b b a
5. verspringend rijm             a b c a b c

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk rijmschema?
A
gekruist rijm
B
omarmend rijm
C
gepaard rijm
D
slagrijm

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De kennismaking kon niet korter zijn (Piet Paaltjes)
A
beginrijm
B
alliteratie
C
consonantie
D
volrijm

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Ik droeg nog kleine kleeren, en ik lag
Lang-uit met moeder in de warme hei,
De wolken schoven boven ons voorbij
En moeder vroeg wat 'k in de wolken zag.'

Welk rijmschema?
A
omarmend rijm
B
gekruist rijm
C
verspringend rijm
D
slagrijm

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
omarmend rijm
B
gepaard rijm
C
gekruist rijm
D
slagrijm

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Baren in de stroomen
klappen luide en welgezind
wind en wee en wolken ( Guido Gezelle)

A
Voorrijm
B
Kettingrijm
C
Alliteratie
D
binnenrijm

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Remco Campert (1962)  'Niet te geloven'

Niet te geloven
dat ik knaap nog
een vers schreef over de
zilverwitheid van een berkestam

en om mij heen
grootse dronkenschap
van de bevrijding:
het water was whisky geworden.


Alles zoop en naaide,
heel Europa was een groot matras
en de hemel het plafond
van een derderangshotel.

En ik bedeesde jongeling
moest nodig
de reine berk bezingen
en zijn bescheiden bladerpracht.
Waar gaat dit gedicht over?
Welk perspectief ?
Hoeveel versregels en strofen?
Wat weet je over rijm, beeldspraak en stijlfiguren?

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Laptop dicht! Analyseer het gedicht "Niet te geloven"
Gebruik blz 154-159 in je boek.
1. Waar gaat het gedicht over (plaats het in de juiste context)
2. Vanuit welk perspectief is het geschreven?
3. Hoeveel versregels en stofen heeft het? Zie je een enjambement?
4. Welke vormen van rijm herken je, licht toe.
5. Welke beeldspraak herken je, licht toe
6. Welke stijlfiguren zie je, licht toe

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beeldspraak
Beeldspraak is figuurlijk of overdrachtelijk taalgebruik. Dat wil zeggen dat er niet letterlijk wordt gezegd wat er wordt bedoeld.

Twee soorten beeldspraak:
  1. Er is sprake van een directe overeenkomst: metaforen.
  2. Een ander soort overeenkomst tussen beeld en object: metonymia.

 

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Metaforen
  • Vergelijking met verbindingswoord = de auteur gebruikt een beeld om iets uit de werkelijkheid te omschrijven (Hij is zo sterk als een beer / Giethoorn, het Venetië van het noorden, trekt veel bezoekers)
  • Zuivere metafoor = alleen het beeld wordt genoemd, de werkelijkheid niet (Dat kwam wel een beetje uit de lucht vallen)
  • Personificatie = beeldspraak waarbij het object als een persoon wordt voorgesteld of menselijke eigenschappen toegedicht krijgt  (Reeds komt de zon het terrein opgelopen)

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Metaforen
  • Synesthesie  = beeldspraak waarbij verschillende zintuigelijke indrukken met elkaar verbonden worden op grond van overeenkomst (Ik hoor zijn stem, zijn wodkawitte stem)
  • Homerische vergelijking = een vergelijking die erg breed is uitgewerkt. Deze metafoor heeft zijn naam te danken aan de Griekse dichter Homerus. Bij een homerische vergelijking wordt eerst het object [O] genoemd, daarna wordt het beeld [B] heel uitgebreid uitgewerkt en tot slot wordt weer het object [O] genoemd.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Metonymia
1) Pars pro toto = deel i.p.v. geheel (Even de neuzen tellen)
2) Totum pro parte = geheel i.p.v. deel (Nederland won de wedstrijd met 2 – 0)
3) Abstractum pro concreto = abstract begrip i.p.v. concreet (Het kantoor gaat een dagje uit)
4) Concreto pro abstractum = concreet i.p.v. het abstracte (Hij verdient een goede boterham met acteren)

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Metonymia
5) Eponiem = maker i.p.v. product (Bij die mensen hangt een mooie Picasso)
6) Voorwerp i.p.v. inhoud (Lust je nog een kopje?)
7) Stof i.p.v. voorwerp (Sven Kramer heeft goud gewonnen in 2018 bij de Olympische Spelen)
8) Enkelvoud i.p.v. meervoud (De emancipatie van de vrouw)

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Analyseer het gedicht "Niet te geloven"
Gebruik blz 154-159 in je boek.

5. Welke vormen van beeldspraak zie je, licht toe

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Stijlfiguur
Een stijlfiguur is een 'vaste vorm' om iets onder woorden te brengen, met de bedoeling nog meer nadruk te leggen op wat je wilt zeggen. 

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Herhalingen en opsommingen
  • repetitio (= herhaling) Als je woordjes van Engels wilt kennen, moet je herhalen, herhalen en nog eens herhalen.
  • anafoor (= herhaling zelfde woord of woordgroep aan het begin van zinnen/zinsdelen) Niemand zag iets, niemand deed iets, niemand wist iets. 
  • parallellie (= herhaling van zinsbouw in opeenvolgende zinnen of zinsdelen) Voor jou een vraag, voor mij een weet

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Herhalingen en opsommingen
  • tricolon (drieslag) (= opsomming in drieën) Ziek, zwak en misselijk.
  • climax (= serie van tekstelementen waarvan de inhoud steeds sterker wordt) Dat wordt lachen, gieren, brullen.
  • anticlimax (= in een reeks is de laatste stap een 'tegenvaller') Of ik van sporten hou? Vechtsporten, wielrennen, hardlopen, volleybal, ik vind er niets aan!

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Tegenstellingen en ontkenningen
  • antithese (= samenvoeging van tegengestelde woorden) Heel veel vakantie, voor heel weinig geld!  
  • paradox (= schijnbare tegenstelling) Roeien is een sport waarbij je, als je hard traint, snel achteruit gaat. 
  • litotes (= omschrijving van een woord door het ontkennen van het tegenovergestelde) Mediamarkt, ik ben toch niet gek! 

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tegenstellingen en ontkenningen
  • retorische vraag (= een vraag waar het antwoord al in de vraag zit en het niet de bedoeling is dat er een antwoord gegeven wordt) Hoe vaak moet ik het nu nog zeggen?
  • chiasme (kruisstellling) (= in een tegengestelde volgorde plaatsen van overeenkomstige elementen in twee zinnen/zinsdelen) Je moet niet leven om te werken, maar werken om te leven.

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Overdrijvingen en nuanceringen
  • eufemisme (= verzachtende uitdrukking) Dat is een hele uitdaging! 
  • hyperbool (= sterke overdrijving) Ik mag ook nooit iets!
  • understatement (parabool) (= afgezwakte uitdrukking) President Trump heeft wel wat te besteden!

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spot
  • ironie (= milde spot: het tegenovergestelde zeggen van wat je bedoelt) Ik hoop dat je het niet erg vindt dat ik vast ben begonnen.
  • sarcasme ( = bijtende spot: bedoeld om te kwetsen) Ga vooral zo door, dan kom je er wel. 
  • cynisme (= verbitterde spot: niet meer geloven in goede bedoelingen) Ik kan beter een stel apen gaan les geven. Die snappen het nog eerder.
  • parodie (= het nabootsen van een bekend persoon of kunstwerk op spottende wijze) Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten / Maar in de bibliotheek een volontair - Annie M.G. Schmidt

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Analyseer het gedicht "Niet te geloven"
Gebruik blz 154-159 in je boek.

6. Welke stijlfiguren zijn gebruikt, licht toe

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: vrijdag 21 februari
  • Huiswerk: lees blz 140-159
  • Meenemen: leesboek, kernboek theorie, schrift en LAPTOP
  • Programma: Poezië

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 42 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Paradise regained 






Hendrik Marsman (1899-1940)
De zon en de zee springen bliksemend open:
waaiers van vuur en zij;
langs blauwe bergen van den morgen
scheert de wind als een antilope
voorbij.

zwervende tussen fonteinen van licht
en langs de stralende pleinen van ’t water,
voer ik een blonde vrouw aan mijn zij,
die zorgeloos zingt langs het eeuwige water

een held’re, verruk’lijk-meeslepende wijs:

‘het schip van den wind ligt gereed voor de reis,
de zon en de maan zijn sneeuwwitte rozen,
de morgen en nacht twee blauwe matrozen –
wij gaan terug naar ’t Paradijs’.

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 44 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

V5ne Herhalen poëzie

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

V5ne Herhalen poëzie

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies