H4ne Poëzie 8+9 +10 Beeldspraak en stijlfiguren

Welkom H4!
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom H4!

Slide 1 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 2 - Tekstslide

Programma
1. 10 minuten lezen
2. Leerdoel Poëzie
3. Poëzie 8-9 Beeldspraak en stijlfiguren
4. Oefenen en maken opdrachten
5. Afsluiting en vooruitblik - PO2 opdracht Poëzie

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoel
Je weet dat het bij poëzie om de vorm en inhoud gaat en dat de vorm je vaak dichter bij de inhoud brengt. 
Naast bewust gebruik van de bladspiegel en typografie kenmerkt poëzie zich door:
  •     versregels met  speciale (soms ongrammaticale) zinsbouw
  •     strofenbouw
  •     rijm (klanken) en metrum
  •     beeldspraak en stijlfiguren

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het nut en nut van poëzie en wat moet je onthouden?
Alle begrippen die we tot nu toe behandeld hebben, kun je gebruiken bij je poëzieopdracht en bij het lezen van poëzie voor je plezier.

De laatste poëtische middelen  
(al behandeld in klas 3):
Beeldspraak en stijlfiguren zijn

niet alleen voor poëzie van belang, maar ook voor leesvaardigheid, schrijf- en spreekvaardigheid. Je komt ze tegen in de in de literatuur, in zakelijke teksten, reclame, de politiek, het debat, in de krant ...
( en dus ook in toetsen, SE en CE).


Slide 5 - Tekstslide

Remco Campert (1962)  'Niet te geloven'

Niet te geloven
dat ik knaap nog
een vers schreef over de
zilverwitheid van een berkestam

en om mij heen
grootse dronkenschap
van de bevrijding:
het water was whisky geworden.


Alles zoop en naaide,
heel Europa was een groot matras
en de hemel het plafond
van een derderangshotel.

En ik bedeesde jongeling
moest nodig
de reine berk bezingen
en zijn bescheiden bladerpracht.
Weet je de context nog en het perspectief? 
Hoeveel versregels en strofen?
Wat weet je over rijm, beeldspraak en stijlfiguren?

Slide 6 - Tekstslide

Beeldspraak
Beeldspraak is figuurlijk of overdrachtelijk taalgebruik. Dat wil zeggen dat er niet letterlijk wordt gezegd wat er wordt bedoeld.
Twee soorten beeldspraak:
  1. Er is sprake van een directe overeenkomst: metaforen.
  2. Een ander soort overeenkomst tussen beeld en object: metonymia.

 

Slide 7 - Tekstslide

Metaforen
  • Vergelijking met verbindingswoord = de auteur gebruikt een beeld om iets uit de werkelijkheid te omschrijven (Hij is zo sterk als een beer / Giethoorn, het Venetië van het noorden, trekt veel bezoekers)
  • Zuivere metafoor = alleen het beeld wordt genoemd, de werkelijkheid niet (Dat kwam wel een beetje uit de lucht vallen)
  • Personificatie = beeldspraak waarbij het object als een persoon wordt voorgesteld of menselijke eigenschappen toegedicht krijgt  (Reeds komt de zon het terrein opgelopen)

Slide 8 - Tekstslide

Metaforen
  • Synesthesie  = beeldspraak waarbij verschillende zintuigelijke indrukken met elkaar verbonden worden op grond van overeenkomst (Ik hoor zijn stem, zijn wodkawitte stem)
  • Homerische vergelijking = een vergelijking die erg breed is uitgewerkt. Deze metafoor heeft zijn naam te danken aan de Griekse dichter Homerus. Bij een homerische vergelijking wordt eerst het object [O] genoemd, daarna wordt het beeld [B] heel uitgebreid uitgewerkt en tot slot wordt weer het object [O] genoemd.

Slide 9 - Tekstslide

Metonymia
1) Pars pro toto = deel i.p.v. geheel (Even de neuzen tellen)
2) Totum pro parte = geheel i.p.v. deel (Nederland won de wedstrijd met 2 – 0)
3) Abstractum pro concreto = abstract begrip i.p.v. concreet (Het kantoor gaat een dagje uit)
4) Concreto pro abstractum = concreet i.p.v. het abstracte (Hij verdient een goede boterham met acteren)

Slide 10 - Tekstslide

Metonymia
5) Eponiem = maker i.p.v. product (Bij die mensen hangt een mooie Picasso)
6) Voorwerp i.p.v. inhoud (Lust je nog een kopje?)
7) Stof i.p.v. voorwerp (Sven Kramer heeft goud gewonnen in 2018 bij de Olympische Spelen)
8) Enkelvoud i.p.v. meervoud (De emancipatie van de vrouw)

Slide 11 - Tekstslide

 Stijlfiguur
Een stijlfiguur is een 'vaste vorm' om iets onder woorden te brengen, met de bedoeling nog meer nadruk te leggen op wat je wilt zeggen. 

Slide 12 - Tekstslide

 Herhalingen en opsommingen
  • repetitio (= herhaling) Als je woordjes van Engels wilt kennen, moet je herhalen, herhalen en nog eens herhalen.
  • anafoor (= herhaling zelfde woord of woordgroep aan het begin van zinnen/zinsdelen) Niemand zag iets, niemand deed iets, niemand wist iets. 
  • parallellie (= herhaling van zinsbouw in opeenvolgende zinnen of zinsdelen) Voor jou een vraag, voor mij een weet

Slide 13 - Tekstslide

 Herhalingen en opsommingen
  • tricolon (drieslag) (= opsomming in drieën) Ziek, zwak en misselijk.
  • climax (= serie van tekstelementen waarvan de inhoud steeds sterker wordt) Dat wordt lachen, gieren, brullen.
  • anticlimax (= in een reeks is de laatste stap een 'tegenvaller') Of ik van sporten hou? Vechtsporten, wielrennen, hardlopen, volleybal, ik vind er niets aan!

Slide 14 - Tekstslide

 Tegenstellingen en ontkenningen
  • antithese (= samenvoeging van tegengestelde woorden) Heel veel vakantie, voor heel weinig geld!  
  • paradox (= schijnbare tegenstelling) Roeien is een sport waarbij je, als je hard traint, snel achteruit gaat. 
  • litotes (= omschrijving van een woord door het ontkennen van het tegenovergestelde) Mediamarkt, ik ben toch niet gek! 

Slide 15 - Tekstslide

Tegenstellingen en ontkenningen
  • retorische vraag (= een vraag waar het antwoord al in de vraag zit en het niet de bedoeling is dat er een antwoord gegeven wordt) Hoe vaak moet ik het nu nog zeggen?
  • chiasme (kruisstellling) (= in een tegengestelde volgorde plaatsen van overeenkomstige elementen in twee zinnen/zinsdelen) Je moet niet leven om te werken, maar werken om te leven.

Slide 16 - Tekstslide

 Overdrijvingen en nuanceringen
  • eufemisme (= verzachtende uitdrukking) Dat is een hele uitdaging! 
  • hyperbool (= sterke overdrijving) Ik mag ook nooit iets!
  • understatement (parabool) (= afgezwakte uitdrukking) President Trump heeft wel wat te besteden!

Slide 17 - Tekstslide

Spot
  • ironie (= milde spot: het tegenovergestelde zeggen van wat je bedoelt) Ik hoop dat je het niet erg vindt dat ik vast ben begonnen.
  • sarcasme ( = bijtende spot: bedoeld om te kwetsen) Ga vooral zo door, dan kom je er wel. 
  • cynisme (= verbitterde spot: niet meer geloven in goede bedoelingen) Ik kan beter een stel apen gaan les geven. Die snappen het nog eerder.
  • parodie (= het nabootsen van een bekend persoon of kunstwerk op spottende wijze) Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten / Maar in de bibliotheek een volontair - Annie M.G. Schmidt

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Paradise regained 






Hendrik Marsman (1899-1940)
De zon en de zee springen bliksemend open:
waaiers van vuur en zij;
langs blauwe bergen van den morgen
scheert de wind als een antilope
voorbij.

zwervende tussen fonteinen van licht
en langs de stralende pleinen van ’t water,
voer ik een blonde vrouw aan mijn zij,
die zorgeloos zingt langs het eeuwige water

een held’re, verruk’lijk-meeslepende wijs:

‘het schip van den wind ligt gereed voor de reis,
de zon en de maan zijn sneeuwwitte rozen,
de morgen en nacht twee blauwe matrozen –
wij gaan terug naar ’t Paradijs’.

Slide 20 - Tekstslide

Oefenen beeldspraak en stijlfiguren
H8 opdracht 2 en 3 op blz 148 
H9 opdr 1b, c, e, f. en  2 op blz 150 in je werkboek. 
Zie voor extra uitleg van  de begrippen op blz 156 t/m 159  in je theorieboek.

Slide 21 - Tekstslide

Antwoorden H8, opdracht 2 
 a De koninginnen op het schaakbord staan voor de volwassen vrouwen die de meisjes eens zullen zijn.

b ‘De twee vrouwen’ in regel 16 verwijst naar de witte en zwarte koningin en naar de twee kleine meisjes.
c De koninginnen beheersen het bord omdat ze het machtigste stuk op het schaakbord zijn. De meisjes beheersen het bord omdat zij degenen zijn die bepalen welke stukken waarnaartoe worden verplaatst.
d De pionnen, die het voetvolk zijn van de koninginnen, worden vergeleken met mannen (die door vrouwen gemanipuleerd kunnen worden).
e In de eerste strofe worden de meisjes beschreven als kinderen, die nog geen weet hebben van de machtsverhoudingen en van de erotiek in de volwassenenwereld. In de laatste strofe hebben de meisjes zich geïdentificeerd met hun koninginnen. Daardoor voelen ze zich machtig, sterk en zelfbewust. Ze zijn nog steeds hartsvriendinnen, maar de solidariteit uit de kinderjaren heeft plaatsgemaakt voor een ‘ieder voor zich’-mentaliteit die dat het soms wint van hun vriendschap.  



Slide 22 - Tekstslide

Antwoorden H8, opdracht 3 
a De wolken zijn een metafoor voor het leven.




b Bijvoorbeeld: Ja, je kunt het zien als metafoor voor het leven. Afhankelijk van in welke levensfase ze zijn, ervaren ze de wolken anders en hebben ze er een andere kijk op. Dat geldt voor het leven ook: naarmate je ouder wordt, kijk je op een andere manier naar het leven. Het kind voelt onbevangen verwondering over de wolken, de adolescent (‘Toen kwam de tijd …’ regel 11) heeft helemaal geen oog voor de wolken maar alleen voor zichzelf. De volwassene voelt ontroering en kijkt met nostalgie terug op het verleden (‘en zie in het verschiet / De verre wolken waarom moeder schreide’, regels 18-19).
c pars pro toto
d De beelden worden aangeduid met het woord ‘wond’ren’.
e Het kind staat open voor wat het ziet en kan nog vrij associëren en fantaseren. Naarmate de mens ouder wordt, verliest hij in de meeste gevallen stukje bij beetje dit vermogen, doordat hij in zijn hoofd bezig is met allerlei andere zaken. 



Slide 23 - Tekstslide

Antwoorden H9, opdracht 1 
b Regel 21 bevat het stijlfiguur litotes.




c De opsomming in regels 28-33 is een tricolon.
e  Het slot van het gedicht is positiever dan je verwacht. In de regels 36-39 klinkt alleen nog maar berusting door, maar regels 40-45 zijn eigenlijk wel tevreden van toon.
f e Als je door je oogharen naar de bladspiegel van het gedicht kijkt, zie je dat het gedicht de vorm van een boom heeft. 





Slide 24 - Tekstslide

Antwoorden H9, opdracht 2 




a Bijvoorbeeld: Een emigrant verliest veel vanzelfsprekendheden die horen bij een nationaliteit. Elk land heeft zijn eigen tradities, gebruiken, wetten en regels. Doordat er zoveel niet meer vanzelfsprekend is, verliest de migrant in meer of mindere mate zijn identiteit. Daarnaast kan het zo zijn dat zijn migratie betekent dat hij geen of minder rechten in het land waar hij gaat wonen. Als alles goed gaat (hij krijgt een verblijfstatus, oftewel een ‘nummer’), krijgt de emigrant in het nieuwe land weer een nieuwe identiteit, met allerlei verwachting die daarbij horen.

b ‘Dromen’ in ‘de werkelijkheid’ lijkt tegenstrijdig te zijn, maar is dat niet. De oorspronkelijke droom van de hij is uitgekomen: in het land van aankomst mogen blijven wonen. Nu hij zeker weet dat hij mag blijven, is die droom werkelijkheid geworden. Hij moet nu leren nieuwe plannen (dromen) te maken.  


Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Afsluiting en vooruitblik

Begin op tijd met je poëzie opdracht, maar nu eerst

FIJNE KROKUSVAKANTIE

Slide 29 - Tekstslide