Taalverzorging samenvatting voor SE

Welkom
Nederlands
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Samenvatting lesstof
In deze LessonUp zie je de samenvatting van alle lesstof voor het komende SE.

Bij een nieuwe paragraaf staan steeds de bladzijdenummers genoemd.
Heel veel succes!

Slide 2 - Tekstslide

Bladzijde 32 en 33
leestekens
citaten

Slide 3 - Tekstslide

Citaten
Een citaat is iets wat letterlijk - dus precies zoals het er staat - wordt gezegd. Je zet het tussen aanhalingstekens

1. Jan zegt dat hij morgen naar school gaat.
2. Jan zegt : "Ik ga morgen naar school."
3. "Ik ga morgen naar school", zegt Jan.

Slide 4 - Tekstslide

Schrijf de onderstaande zinnen correct op.
Gebruik leestekens & hoofdletters op de juiste plek.
  1. jan zei ik heb een nieuwe fiets gekocht
  2. volgende week maak ik een rondreis vertelde de docent
  3. lisan zei dat ze ging zwemmen
  4. moeder vroeg of anne een nieuwe jas had gekocht
  5. heb jij een andere rugtas mee naar school vroeg lois
  6. de man die ik in de stad tegenkwam vroeg aan me weet jij de weg naar het centrum

Slide 5 - Tekstslide

Antwoorden
  1. Jan zei: "Ik heb een nieuwe fiets gekocht."
  2. "Volgende week maak ik een rondreis",  vertelde de docent.
  3. Lisan zei dat ze ging zwemmen.
  4. Moeder vroeg of Anne een nieuwe jas had gekocht.
  5. "Heb jij een andere rugtas mee naar school?" vroeg Lois.
  6. De man die ik in de stad tegenkwam, vroeg aan me:  "Weet jij de weg naar het centrum?"

Slide 6 - Tekstslide

Bladzijde 114 t/m 117
jou/jouw u/uw
verwijswoorden die/deze  dat/dit
waarmee/met wie

meervouden maken

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

u/uw              jou/jouw

Als je u of jou door MIJN kunt vervangen, 
dan zet je er een W achter.

Slide 9 - Tekstslide

Onthouden
DezE / diE -> verwijzen naar DE-woorden



DiT/ daT-> verwijzen naar HET-woorden


Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Video

Waarmee / met wie
verwijzen naar dingen
WAARMEE

verwijzen naar mensen
MET WIE

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Meervouden
  • De klemtoon valt op de -ie?
  • Er komt -ËN bij 
  • Fan|ta|sie -> fantasieËN
  • Fo|bie -> fobieËN
  • Klemtoon NIET op  de -ie?
  • Er komt -N bij
  • De klemtoon komt op de E die er al stond
  • Po|rie -> poriëN
  • Bac|te|rie -> bacteriëN

Slide 15 - Tekstslide

Ik hou van ys,
maar niet in Engeland en Frankrijk

- Engelse woorden die eindigen op EY -> s eraan vast
diskjockey - diskjockeys
- Franse woorden die eindigen op EAU - s eraan vast
bureau - bureaus

Meervouden
Ik hOU vAn Y's

Slide 16 - Tekstslide

               gevallen - meervouden
  • Sommige zelfstandige naamwoorden hebben GEEN meervoud.
  • Vb. regen, sinas, koffie, onweer, melk
  • Sommige zelfstandige naamwoorden hebben een BIJZONDER meervoud
  • Vb. zeeman - zeelui / technicus - technici 
  • Sommige naamwoorden hebben TWEE meervoudsvormen.
  • Vb. datum - datums/data

Slide 17 - Tekstslide

Oefenen met de theorie

Slide 18 - Tekstslide


Een afkorting krijgt in het meervoud altijd 'S
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag


Welk woord krijgt 's bij woorden die in het enkelvoud eindigen op
A
epidemie
B
chocola
C
weide
D
duo

Slide 20 - Quizvraag


Welk woord krijgt 's in het meervoud?
A
a, e, i, o, u
B
a, i, o, u, y
C
a, e, i, o, u, y
D
a, e, u, y

Slide 21 - Quizvraag


Wat is het meervoud van 
OLIE
A
olies
B
olie's
C
olieën
D
oliën

Slide 22 - Quizvraag


Bij welk woord komt er-ën achter in het meervoud?
A
melodie
B
weide
C
bacterie
D
leeuw

Slide 23 - Quizvraag


Welk woord is onjuist geschreven?
A
ideën
B
feeën
C
zeeën
D
poriën

Slide 24 - Quizvraag


Welk woord is juist?
A
bacterieën
B
bacterie's
C
bacteriën
D
bacteries

Slide 25 - Quizvraag


Welk woord is juist?
A
feeën
B
fee's
C
fees
D
feën

Slide 26 - Quizvraag


Welk woord is juist?
A
melodies
B
melodiën
C
melodieën
D
melodie's

Slide 27 - Quizvraag


Welk woord is juist?
A
fobieën
B
fobiën
C
fobies
D
fobie's

Slide 28 - Quizvraag


Welk woord is juist?
A
fantasies
B
fantasieën
C
fantasiën
D
fantasie's

Slide 29 - Quizvraag


Welk meervoud is onjuist geschreven?
A
historici
B
melkkoederen
C
zeelui
D
types

Slide 30 - Quizvraag


Sommige woorden hebben geen meervoud.
A
dat klopt
B
dat kopt niet

Slide 31 - Quizvraag


Welk woord heeft wel een meervoud?
A
steen
B
melk
C
onweer
D
sneeuw

Slide 32 - Quizvraag

Korte herhaling hfst 1 en 4
Zinnen met en zonder citaat
  • Jip zei dat hij de hond ging uitlaten
  • Jip zei: "Ik ga de hond uitlaten."
  • "Ik ga de hond uitlaten", zei Jip.

Woorden op -ie 
  • Klemtoon op -ie? + -ën
  • Klemtoon niet op --ie? + "n
Woorden met 's?
  • A, I, O, U, Y
  • Ik hOU vAn Ys

Uitzondering?
  • Franse woorden - eau
  • Engelse woorden - ey

Niet alle woorden hebben een meervoud
  • vb. regen, sneeuw, melk, water

Slide 33 - Tekstslide

Bladzijde 142 t/m 145
verkleinwoorden

tussenletters

Slide 34 - Tekstslide

Uitleg

Slide 35 - Tekstslide

Let op!
  • Woning - woninkje -> G aan het eind als je KJE zegt? G gaat weg, want de G en de K kunnen niet met elkaar.
  • Pyjama - pyjamaatje -> lange klinker aan het einde? Plak er nog eentje extra bij.
  • Tosti - tostietje -> lange i aan het einde? Maak er IE van!
  • Baby - baby'tje -> y als ie aan het einde? Laat de Y staan en zet er apostrof  tje ('tje) achter

Slide 36 - Tekstslide

Lastige antwoorden - verkleinwoord
berghellinkje
aardbevinkje

chimpanseetje
duootje

sateetje - let op! saté -> sateetje
bikinietje 
Lolly'tje - let op! lolly -> lolly'tje

scènetje -> de laatste letter klinkt kort!


Slide 37 - Tekstslide

Tussenletters bij samenstellingen

Slide 38 - Tekstslide

Samenstellingen
Samenstellingen -> woorden die uit één of meer bestaande woorden zijn gevormd. 

bureaustoel
fietslamp
bergschoen
spierbal
rolschaats
springtouw

Slide 39 - Tekstslide

Je schrijft -en- als tussenletter

Als het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is met een meervoud op -en




Voorbeelden:
  • krantenbak
  • krentenbrood
  • paardenbit
  • muizenval

Slide 40 - Tekstslide

Je schrijft -e- als tussenletter
Als het eerste deel van de samenstelling geen zelfstandig naamwoord is of als er van het zelfstandig naamwoord maar één is.
  • Het eerste deel GEEN zelfstandig naamwoord is
  • Voorbeelden: lachen (werkwoord) dus: lachEbek 


  • Het eerste deel gaat over iets waar er maar ÉÉN van is
  • Voorbeelden: zon - zonnen, maar: zonnEschijn

Slide 41 - Tekstslide

Je schrijft -e- als tussenletter
Als het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is met een meervoud op -en
  • Het eerste deel heeft een meervoud op -en en -s
  • Voorbeelden: secondes/seconden -> 

  • Het eerste deel heeft geen meervoud op -en
  • Voorbeelden: horloges -> horlogemaker  rijst -> rijstepap  benzine -> benzinepomp

  • Het eerste deel heeft een versterkende betekenis
  • Voorbeelden: beren, maar: berEsterk / steken, maar: stekEblind

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Video

Bladzijde 170 en 171
Koppelteken
Trema

Slide 44 - Tekstslide

Koppelteken of Trema?
Samenstellingen - twee of meer woorden die aan elkaar zijn geplakt.
Bij deze woorden gebruik je een koppelteken om te voorkomen dat het woord verkeerd wordt uitgesproken.

Voorbeelden: 
na-apen -> je zou namelijk NAAPEN kunnen zeggen - dat is niet goed.
ski-ervaring -> je zou namelijk SKIERVARING kunnen zeggen - dat is niet goed.

JE GEBRUIKT EEN KOPPELTEKEN ALLEEN BIJ SAMENSTELLINGEN!!

Slide 45 - Tekstslide

Wanneer is er twijfel?
Als er sprake is van een tweeklank in het Nederlands.
Dus: AU, OE, EI, EU, UI, OU, IE, AA, OO, EE, UU, OI

Regel:
- Is het een samenstelling?
- Zijn de letters die 'aan elkaar worden geplakt' een tweeklank?
- Ja? dan schrijf je een koppelteken - STREEPJE
- Is er geen sprake van een tweeklank? Gewoon aan elkaar schrijven

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Video

Slide 48 - Video

Koppelteken 2
Als er een samenstelling wordt gemaakt door een
- cijfer
- afkorting
- teken
 Is er altijd sprake van een koppelteken
 
vb. €-teken, 89-jarige, ov-kaart

Slide 49 - Tekstslide

Wanneer trema?
Bij woorden die GEEN samenstelling zijn, schrijf je een trema, als de klank niet juist is.

Dus:

1. Samenstelling -> tweeklank -> koppelteken        (vb. natuurkunde-opdracht)
2. Geen samenstelling -> tweeklank -> trema         (vb. geëxporteerd)

Slide 50 - Tekstslide

Slide 51 - Tekstslide