grammatica les 4 : kww, hww, zww


            Nederlands
          Grammatica 2
                 Les 4 :
               
            
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les


            Nederlands
          Grammatica 2
                 Les 4 :
               
            

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik

... je kunt zinnen in zinsdelen verdelen.
... je weet  wat een persoonsvorm is.
...je kunt het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde
herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Vooruitblik
Je kent onderstaande werkwoordsvormen:
Deze les:
  • Persoonsvorm
  • Hulpwerkwoord
  • Zelfstandig werkwoord
  • Koppelwerkwoord 
Volgende les:
  • Herhaling van alle theorie en oefenen voor D-toets.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord, koppelwerkwoord
In de meivakantie heb ik alleen maar genetflixt.
   heb = hww
   genetflixt = zww       doen-betekenis (het onderwerp doet iets)

Vorige week is hij met zijn team de winnaar van de beker geworden.
   is = hww
   geworden = kww     zijn-betekenis (het onderwerp is iets)










Slide 5 - Tekstslide

Hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord, koppelwerkwoord

Willem wordt bang.                               = kww (NWG)
Willem kan bang worden.                   = hww + kww (NWG)
Willem heeft zijn zin gekregen.        = hww + zww (WWG)

Slide 6 - Tekstslide

Deze combinaties komen voor:

kww         
kww + hww(en)            

zww
zww + hww(en)

Kww + zww  kunnen dus nooit samen in een enkelvoudige zin!

Hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord, koppelwerkwoord

Deze combinaties komen voor:

kww         
kww + hww(en)            

zww
zww + hww(en)

Kww + zww  kunnen dus nooit samen in een enkelvoudige zin!


Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag!
Log in bij LessonUp
Ga naar Grammatica les 4 
Maak de vragen op slide 10 t/m 35


Slide 8 - Tekstslide

Joris en de draak zal altijd 

een leuk verhaal blijven.
hww
zww
kww

Slide 9 - Sleepvraag

Hww + kww (NWG)
Hww + zww (WWG)
Wil je miljonair worden?
Heb je je tanden gepoetst?
Hij schijnt aardig te zijn.
De ramen zijn net gewassen.
Hij zal altijd mijn beste vriend blijven.
Mijn laptop is gerepareerd.

Slide 10 - Sleepvraag

De leerlingen fietsen naar school.

Welk werkwoord geeft de belangrijkste handeling aan?
A
fietsen
B
geen
C
school
D
leerlingen

Slide 11 - Quizvraag

De leerlingen waren naar school gefietst.

Welk werkwoord geeft de belangrijkste handeling aan?
A
waren
B
gefietst
C
leerlingen
D
school

Slide 12 - Quizvraag

De leerlingen zouden naar school kunnen fietsen.

Welk werkwoord geeft de belangrijkste handeling aan?
A
zouden
B
kunnen
C
fietsen
D
leerlingen

Slide 13 - Quizvraag

Willem is jarig.

Welk werkwoord geeft de belangrijkste handeling aan?
A
Willem
B
is
C
jarig

Slide 14 - Quizvraag

Willem is jarig geweest.

Welk werkwoord geeft de belangrijkste handeling aan?
A
is
B
geweest
C
Willem
D
jarig

Slide 15 - Quizvraag

Willem zou vandaag jarig geweest zijn.

Welk werkwoord geeft de belangrijkste handeling aan?
A
zou
B
geweest
C
zijn
D
Willem

Slide 16 - Quizvraag

Parijs is een prachtige stad.

is: hww, zww of kww?
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 17 - Quizvraag

Mijn oma bakt de lekkerste appeltaart.

bakt: hww, zww of kww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 18 - Quizvraag

Mijn oma heeft de lekkerste appeltaart gebakken

heeft: hww, zww of kww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 19 - Quizvraag

Mijn oma heeft de lekkerste appeltaart gebakken

gebakken: hww, zww of kww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 20 - Quizvraag

Hij wordt een aardige docent.

wordt: hww, zww of kww?
A
kww
B
hww
C
zww

Slide 21 - Quizvraag

Die jongen blijkt een taaie.

blijkt: hww, zww of kww?
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 22 - Quizvraag

Die jongen blijkt een taaie te zijn.

zijn: hww, zww of kww?
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 23 - Quizvraag

De leerlingen maken hun huiswerk.

maken: hww, zww of kww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 24 - Quizvraag

De leerlingen zouden hun huiswerk moeten maken.

zouden: hww, zww of kww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 25 - Quizvraag

De leerlingen zouden hun huiswerk moeten maken.

moeten: hww, zww of kww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 26 - Quizvraag

De leerlingen waren naar school gefietst.

gefietst: hww, zww of kww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 27 - Quizvraag

Zij zou naar school komen vandaag.

komen: hww, zww of kww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 28 - Quizvraag

Zij zou naar school komen vandaag.

zou: hww, zww of kww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 29 - Quizvraag

Aniek is 13 jaar geworden.

geworden: hww, zww of kww?
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 30 - Quizvraag

Aniek is 14 jaar geworden.

is: hww, zww of kww?
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 31 - Quizvraag

Later wordt mijn broer tandarts.

wordt: hww, zww of kww?
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 32 - Quizvraag

Een hww komt altijd in combinatie met een zww/kww voor
A
waar
B
niet waar

Slide 33 - Quizvraag

Hij fietst naar school.
fietst =
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 34 - Quizvraag

Bas wordt later piloot.

wordt =
A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord

Slide 35 - Quizvraag

Afsluiting: doelen behaald?
  • Weet je nu wat een kww, hww en zww is?
  • Kun je uitleggen in welke zinnen dit terugkomt? Welke combinaties kom je tegen in zinnen met een wwg?
  • Kun je een voorbeeld bedenken van een zin met een kww en een hww?



Slide 36 - Tekstslide