2+ mercredi le 26 juin 2024

2+ mercredi le 26 juin 2024
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

2+ mercredi le 26 juin 2024

Slide 1 - Tekstslide

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
Oefenen voor de toets!

+

QUIZZZZZ

Slide 2 - Tekstslide

Vertaal naar het Frans:
snel

Slide 3 - Open vraag

Vertaal naar het Frans:
zoeken

Slide 4 - Open vraag

Vertaal naar het Frans:
helemaal niet

Slide 5 - Open vraag

je viens de
ouvert(e)
bientôt
tous les jours

elke dag


binnenkort

geopend

ik kom uit

Slide 6 - Sleepvraag

Quel / Quelle / Quels / Quelles
est ton camping préféré ?
A
quel
B
quelle
C
quels
D
quelles

Slide 7 - Quizvraag

Choisis : quel / quelle / quels / quelles

Tu as ... âge ?
A
quel
B
quelle
C
quels
D
quelles

Slide 8 - Quizvraag

Kies: quel/quelle/quels/quelles

Tu connais ..... fille ?
A
quel
B
quelle
C
quels
D
quelles

Slide 9 - Quizvraag

Kies: quel/quelle/quels/quelles

Tu as regardé ..... plans?
A
quel
B
quelle
C
quels
D
quelles

Slide 10 - Quizvraag

Is het 'quel/quelle/quels/quelles'
............... est ton jean préféré?

A
quels
B
quelles
C
quel
D
quelle

Slide 11 - Quizvraag

vous (prendre)
A
prenons
B
prendez
C
prenez
D
prennent

Slide 12 - Quizvraag

Wat is GEEN vorm van prendre?
A
nous prenons
B
ils prenent
C
tu prends
D
on prend

Slide 13 - Quizvraag

Je (prendre, présent)
A
J’ai pris
B
Je prend
C
Je prends
D
Je prenne

Slide 14 - Quizvraag

(prendre) zij hebben genomen=
A
ils avons pris
B
ils ont pris
C
ils ont prendu
D
ils avons pris

Slide 15 - Quizvraag

Nemen / pakken 
Leren 
Begrijpen 

apprendre

comprendre

prendre

Slide 16 - Sleepvraag

ik ben geweest (passé composé)
A
je suis été
B
j'ai été
C
j'ai êtré
D
je suis êtré

Slide 17 - Quizvraag

Elles (aller = gaan, passé composé)

passé composé
A
sont allée
B
sont allé
C
sont allés
D
sont allées

Slide 18 - Quizvraag

vous (aller = gaan, passé composé)

passé composé
A
êtes allée
B
êtes allé
C
êtes allés
D
êtes allées

Slide 19 - Quizvraag

Tu (manger = eten, passé composé)

passé composé
A
as mangé
B
a mangé
C
est mangé
D
es mangé

Slide 20 - Quizvraag