HV2_GL_Grammaire chapitre 6_30 juin 2023

Chapitre 6
Grammaire D
et
Conjugaison H
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Chapitre 6
Grammaire D
et
Conjugaison H

Slide 1 - Tekstslide

Grammaire D
Het vraagwoord "QUEL"
Tu as quel âge ?

Slide 2 - Tekstslide


quel/quelle/quels/quelles + zelfstandig naamwoord = welke

quel/quelle/quels/quelles est/sont (is/zijn) 
wat 

quel : mannelijk enkelvoud
quelle : vrouwelijk enkelvoud
quels : mannelijk meervoud 
quelles : vrouwelijk meervoud 

Slide 3 - Tekstslide

Quel is een vraagwoord. Het past zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort:

m ev      quel                       m mv       quels
vr ev       quelle                    vr mv       quelles

Quel(le)(s) gevolgd door een zelfstandig naamwoord betekent welke

Quel(le)(s) gevolgd door est/sont betekent wat

Slide 4 - Tekstslide

Quel ? Quelle? Quels ? Quelles ?

Welke / Wat


30 seconden te beantwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Quel ?
A
Hoe?
B
Wat?
C
Welke?
D
Wanneer?

Slide 6 - Quizvraag

Quel / Quelle / Quels / Quelles
est ton camping préféré ?
A
quel
B
quelle
C
quels
D
quelles

Slide 7 - Quizvraag

Choisis : quel / quelle / quels / quelles

Tu vas acheter ..... voiture?
A
quel
B
quelle
C
quels
D
quelles

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de vertaling van "quel" in de volgende zin ?
"Quel est ton pays préféré?"
A
wat
B
wie
C
welk
D
hoe

Slide 9 - Quizvraag

Quel / Quelle / Quels / Quelles
............... est ton jean préféré?

A
quels
B
quelles
C
quel
D
quelle

Slide 10 - Quizvraag

Choisis : quel / quelle / quels / quelles

Tu as ... âge ?
A
quel
B
quelle
C
quels
D
quelles

Slide 11 - Quizvraag

"Quel est votre avis ?"

Wat betekent "quel" ?
A
Waar
B
Welke
C
Wat
D
Wanneer

Slide 12 - Quizvraag

Conjugaison H
Het werkwoord PRENDRE
Tu prends la rue à droite.

Slide 13 - Tekstslide

PRENDRE (nemen) au présent
je prends
ik neem
tu prends
je neemt
il/elle prend
hij/zij neemt
on prend
wij nemen / men neemt
nous prenons
wij nemen
vous prenez
jullie nemen / u neemt
ils /elles prennent
zij nemen

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

PRENDRE au présent
je prends
tu prends
elle prend
il prend
on prend
nous prenons
vous prenez
ils prennent
elles prennent
wij nemen
zij nemen
ik neem
zij nemen
je neemt
zij neemt
wij nemen
hij neemt
jullie nemen

Slide 16 - Sleepvraag

Op het model van PRENDRE kun je ook de werkoorden COMPRNDRE (begrijpen) en APPRENDRE (leren) vervoegen.

je comprends = ik begrijp
Tu apprends = jij leert

Slide 17 - Tekstslide

tu (présent)
A
prendes
B
prend
C
prends
D
pris

Slide 18 - Quizvraag

elle (présent)
A
prend
B
prends
C
prenez
D
prenons

Slide 19 - Quizvraag

je (présent)
A
prends
B
prend
C
prennent
D
prenons

Slide 20 - Quizvraag

prendre (infinitif)
A
mogen
B
kunnen
C
proeven
D
nemen

Slide 21 - Quizvraag

vous (présent)
A
prenons
B
prendez
C
prenez
D
prennent

Slide 22 - Quizvraag

je (présent)
A
je comprends
B
je comprend
C
je comprenne
D
je compren

Slide 23 - Quizvraag

elle (présent)
A
prend
B
prends
C
prenez
D
prenons

Slide 24 - Quizvraag

nous (prendre)
A
prends
B
prendons
C
prenons
D
prenez

Slide 25 - Quizvraag

men neemt
A
on prend
B
on prends
C
on prenait
D
on a pris

Slide 26 - Quizvraag

ik neem
A
je prends
B
je prend
C
nous prenons
D
j'ai pris

Slide 27 - Quizvraag

ils ... (présent)
A
apprends
B
apprennent
C
apprenent
D
apprenes

Slide 28 - Quizvraag

PRENDRE (nemen) au passé composé
j'ai pris
ik heb genomen
tu as pris
je hebt genomen
il/elle a pris
hij/zij heeft genomen
on a pris
wij hebben genomen / men heft genomen
nous avons pris
wij hebben genomen
vous avez pris
jullie hebben genomen u heeft genomen
ils /elles ont pris
zij hebben genomen

Slide 29 - Tekstslide

vous (passé composé)
A
avons pris
B
avez prendis
C
avez pris
D
avé pris

Slide 30 - Quizvraag

il (passé composé)
A
as appri
B
ai appris
C
a appri
D
a appris

Slide 31 - Quizvraag

je/j' (passé composé)
A
ai compris
B
a compris
C
comprends
D
ai comprendi

Slide 32 - Quizvraag

elles ... (passé composé)
A
a appris
B
ont appris
C
on appris
D
apprenes

Slide 33 - Quizvraag

nous (passé composé)
A
a pris
B
ont pris
C
avons pris
D
avez pris

Slide 34 - Quizvraag

Tu (passé composé) le verbe prendre ?
A
a appris
B
apprend
C
apprends
D
as appris

Slide 35 - Quizvraag

Oui , et je/j' (présent)
A
comprends
B
comprend
C
prenons
D
ai compris

Slide 36 - Quizvraag