Ik ken woorden die te maken hebben met vakantie, mijzelf en mijn familie.
Ik kan vertellen over mijn vakantie.
Ik kan de passé composé gebruiken.
Ik kan het bezittelijk voornaamwoord gebruiken.
Je kunt het vragend voornaamwoord quel gebruiken.
Ik kan de ww. prendre, apprendre en comprendre gebruiken.