geven een plaats aan:
hier, er, daar, rechts, ergens, nergensgeven een tijd aan:
nu, soms, plotseling, 's morgens, gauw, vanavond, daarnazijn woorden als:
wel, toch, ook, nog, immers, niet, misschienzijn vraagwoorden als: waar, wanneer, waarom, waardoor, waarmee en hoe.
Bijwoorden kunnen iets zeggen over:
een werkwoord: De scooter rijdt
hard.
een ander bijwoord: Hij heeft zijn test
bijzonder slecht gemaakt.
een bijvoeglijk naamwoord: Er liggen
erg zieke mensen in een ziekenhuis.