NN7 - Taal §5 - Beeldspraak - 2HV

Beeldspraak
NN7 - Taal §5 - 2HV
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Beeldspraak
NN7 - Taal §5 - 2HV

Slide 1 - Tekstslide

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Wat je gaat leren
  • Je leert over beeldspraak: vergelijking, metafoor en personificatie.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Deze zin is figuurlijk bedoeld. Wat betekent het?
Vanwege zijn wangedrag kreeg Daan een preek van de teamleider.

Slide 4 - Open vraag

Deze zin is figuurlijk bedoeld. Wat betekent het?
In de herfst van zijn leven schreef de filmacteur een boek.

Slide 5 - Open vraag

Deze zin is figuurlijk bedoeld. Wat betekent het?
Het regende onvoldoendes bij het proefwerk geschiedenis.

Slide 6 - Open vraag

Deze zin is figuurlijk bedoeld. Wat betekent het?
De overburen wonen heel klein, maar ze zwemmen in het geld.

Slide 7 - Open vraag

Wat zijn voor- of nadelen van dit figuurlijke taalgebruik?

Slide 8 - Open vraag

  • Een voordeel kan zijn dat het beeld meteen duidelijk maakt wat bedoeld wordt. Een ander positief punt is dat beelden een tekst aantrekkelijker maken.

  • Een nadeel is misschien dat zulk figuurlijk taalgebruik niet meteen door iedereen wordt begrepen. Soms kan beeldspraak de boodschap wat ‘versluieren’.

Slide 9 - Tekstslide

Wat is beeldspraak?

Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Dat wil zeggen dat er niet letterlijk wordt gezegd wat er wordt bedoeld. Stel dat je een wedstrijdje sprinten doet met een vriend of vriendin en een toeschouwer roept: ''Jullie gaan als een speer!'', dan bedoelt deze vriendelijke man niet letterlijk dat jullie gaan als een speer. Hij bedoelt wel dat jullie heel snel gaan. Zo zijn er veel uitspraken die mensen doen die ze niet letterlijk bedoelen. Dit zijn allemaal vormen van beeldspraak. Ook komt beeldspraak regelmatig voor in spreekwoorden en gezegden.

Slide 10 - Tekstslide

We behandelen vandaag drie soorten beeldspraak:
  • Vergelijking: Je zet twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken (object en beeld) en je maakt gebruik van een verbindingswoord.
  • Metafoor: je gebruikt alleen het beeld. Het object wordt weggelaten.
  • Personificatie: een ding doet iets wat alleen een levend persoon kan.


Slide 11 - Tekstslide

Vergelijking
Bij een vergelijking gebruik je een beeld om een mens, dier of ding (het object) te verduidelijken, om het meer kracht te geven.

Slide 12 - Tekstslide

Vergelijkingen Object en Beeld
In een vergelijking staan twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken:
  het object (o)                  en                         het beeld (b)
Joris en Erick (o) lijken op elkaar als twee druppels water (b)

Het object is iets uit de werkelijkheid: iets wat dus echt is.
Het beeld is iets waar het object op lijkt.


Slide 13 - Tekstslide

Vergelijkingen - verbindingswoord
Joris en Erick (de objecten) lijken op elkaar als twee druppels water (beeld).

Er staat een verbindingswoord tussen object en beeldals.

Andere verbindingswoorden zijn: zo … als, lijkt wel, is net, een … van een …. 


Slide 14 - Tekstslide

Zo ... als ...
Even kijken of jullie deze uitdrukkingen kennen...!

Slide 15 - Tekstslide

Zo vrij als een
A
vogel
B
hoentje
C
beer
D
mol

Slide 16 - Quizvraag

Zo mak als een
A
garnaaltje
B
lammetje
C
beertje
D
hondje

Slide 17 - Quizvraag

Zo doof als een
A
vos
B
vis
C
vogel
D
kwartel

Slide 18 - Quizvraag

Zo gezond als een
A
kip
B
vis
C
otter
D
zwaluw

Slide 19 - Quizvraag

Zo arm als een
A
kerkrat
B
vogelspin
C
keldertor
D
vleermuis

Slide 20 - Quizvraag

Zo koppig als een
A
leerling
B
leeuw
C
uil
D
ezel

Slide 21 - Quizvraag

Zo kaal als een
A
doek
B
loep
C
biljartal
D
kiwi

Slide 22 - Quizvraag

Zo rood als een
A
kreeft
B
roodborstje
C
rode aal
D
rodondendron

Slide 23 - Quizvraag

Zo lek als een
A
vergiet
B
mandje
C
bosje tulpen
D
eend

Slide 24 - Quizvraag

Checkvragen
  1. Wat is beeldspraak?
  2. Wat is het Object?
  3. Wat is het beeld?
  4. Noem twee verbindingswoorden:

Slide 25 - Tekstslide

Checkvragen
Wat is beeldspraak?
Figuurlijk taalgebruik. Gebruikt om extra kracht te geven.
Wat is het Object?
Iets uit de werkelijkheid.
Wat is het beeld?
Iets waar het object op lijkt.
Noem twee verbindingswoorden:
Bijvoorbeeld: als, lijkt wel, zo ... als, een... van, is net...

Slide 26 - Tekstslide

Een paar voorbeelden:
Wat is het object, het beeld en het verbindingswoord?

- Die man is zo sterk als een beer!
- Zij lacht als een boer die kiespijn heeft. 
- Mijn broertje ging er als een haas vandoor. 

Slide 27 - Tekstslide

Metafoor
Je benoemt alleen het beeld (en dus niet het object):

- Die kleerkast kun je beter niet in het donker tegenkomen.
- Wat een uilskuiken! 
- Hij vloog door zijn leesboek.
- Ik reed in Egypte op het schip der woestijn.

Spreekwoorden zijn ook metaforen
- Kleine potjes hebben grote oren.
- Appels met peren vergelijken.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Personificatie
Een ding doet iets wat eigenlijk alleen levende personen kunnen doen.

  • De wind huilt door de bomen.
  • Het schip danst op de golven.
  • Mijn oude fiets smeekte om een opknapbeurt.
  • De stoel kermde en kreunde onder het gewicht van de vrouw.

Slide 30 - Tekstslide

De theorie uit het boek:

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Maak nu de opdrachten die ik heb klaargezet in de digitale planning.

Slide 33 - Tekstslide