1k, 1L, 1M Grammatica: aanwijzend voornaamwoord

Doelen
Je weet wat de regels zijn voor het gebruik van de aanwijzende voornaamwoorden deze, die, dit en dat.

Je kunt zelf een zinnen maken waarin je het aanwijzend voornaamwoord goed gebruikt.
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Doelen
Je weet wat de regels zijn voor het gebruik van de aanwijzende voornaamwoorden deze, die, dit en dat.

Je kunt zelf een zinnen maken waarin je het aanwijzend voornaamwoord goed gebruikt.

Slide 1 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Hoe herken je het aanwijzend voornaamwoord in een zin?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Ezelsbruggetje
De - woorden --> deze, die 

Het- woorden --> dit, dat

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Waarnaar verwijst 'die'?
De taxi reed snel weg.
Die had best even kunnen wachten.

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het aanwijzend voornaamwoord en waarnaar verwijst het?

'Gefeliciteerd met het diploma, dat heb je echt verdiend!'

Het diploma --> dat

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en waarnaar verwijst het?

'Mijn vriend, die nu aan het voetballen is, komt straks bij mij eten.'

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het aanwijzend voornaamwoord en waarnaar verwijst het?

'Mijn vriend, die nu aan het voetballen is, komt straks bij mij eten.'

De vriend --> die 

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het aanwijzend voornaamwoord en waarnaar verwijst het?

'Deze elektrische fiets is door die valpartij helemaal kapot gegaan.'

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het aanwijzend voornaamwoord en waarnaar verwijst het?

'Deze elektrische fiets is door die valpartij helemaal kapot gegaan.'

De elektrische fiets --> Deze 
De valpartij --> Die

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide