2.2 Stijlfiguren 2.3 Beeldspraak




Stijlfiguren
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les




Stijlfiguren

Slide 1 - Tekstslide



  • Eufemisme
  • Hyperbool
  • Ironie
  • Herhaling
  • Pleonasme
  • Tautologie
  • Opsomming
  • Tegenstelling 
  • Paradox
  • Parallellisme
  • Retorische vraag





Stijlfiguren zijn bewust toegepaste afwijkingen van het alledaagse taalgebruik. Ze zorgen voor een bepaald effect bij de lezer. Bijvoorbeeld: ergens de nadruk op leggen, de lezer aan het denken zetten of iets zwaarder of lichter uitdrukken.

Stijlfiguren

Slide 2 - Tekstslide

Stijlfiguren (lichter/zwaarder)
Eufemisme: ‘verzachting’
  • overlijden (i.p.v. doodgaan); 
  • het kleinste kamertje (i.p.v. wc)

Ironie: milde (zelf)spot of verbale ironie (als het tegenovergestelde gezegd wordt van wat bedoeld wordt)  
  • Wat zie jij er schitterend uit! (als iemand net uit de regen komt)
  • Je bent weer eens de beste leerling van de klas! (een ouder tegen een kind met een slecht rapport)

Hyperbool: sterke overdrijving 
  • ze weende een zee van tranen; 
  • de regen valt met bakken uit de lucht


Slide 3 - Tekstslide

Stijlfiguren (nadruk) 
Herhaling: (vrijwel) ongewijzigde herhaling van een woord(groep) 
  • uur na uur; 
  • drommels, drommels en nog eens drommels…

Pleonasme: een vanzelfsprekende eigenschap van een begrip wordt nog een benadrukt met synoniemen
  • Gratis cadeau;
  • Oude bejaarde;
  • Omlaag vallen

Tautologie: eenzelfde begrip wordt meerdere malen met synoniemen uitgedrukt 
  • altijd en voor eeuwig;
  • gratis en voor niets


Slide 4 - Tekstslide

Stijlfiguren 
Opsomming: van namen, feiten of gegevens 
wij kopen wijn, kaas en brood

 Tegenstelling: 
  • leven – dood; 
  • zomer – winter; 
  • oud – jong.

Parallellisme: terugkeer van dezelfde woordvolgorde 
spreken is zilver, zwijgen is goud; 
looft, alle volken, looft den heer, roemt, alle landen, roemt zijn eer

Slide 5 - Tekstslide

Stijlfiguren (denken)
Paradox: schijnbare tegenstrijdigheid 
  • schrijven is schrappen; 
  • kalm aan en rap een beetje; 
  • haast je op je gemak

Retorische vraag: vraag waarvan het antwoord als bekend verondersteld wordt.
  • je denkt toch niet dat ik gek ben?

Slide 6 - Tekstslide




Beeldspraak

Slide 7 - Tekstslide




Metaforen: 
  • vergelijking met als;
  • vergelijking zonder als; 
  • echte metafoor

Metonymia:
  • Maker voor product
  • Materiaal voor product
  • Verpakking voor inhoud
  • Deel voor het geheel
  • Geheel voor deel

Personificatie
Symboliek




Er is sprake van figuurlijk taalgebruik, er wordt iets anders bedoeld dan wat er letterlijk staat. De lezer moet herkennen wat letterlijk of figuurlijk wordt bedoeld. Datgene wat letterlijk wordt bedoeld (het object) wordt figuurlijk  aangeduid (het beeld).
Beeldspraak

Slide 8 - Tekstslide

Metaforen
Object en beeld delen een bepaalde eigenschap: er is een overeenkomst.  

  1. Vergelijking-met-als: Mariet is als een zonnestraaltje. 
    > Object + beeld, verbonden door 'als'. 
  2. Vergelijking-zonder-als: Mariet is het zonnestraaltje van de klas.
    > Object + beeld.
  3. Echte metafoor: Het zonnestraaltje zit in de klas.
    > Beeld, Object afleiden uit de context.  

Slide 9 - Tekstslide

Metonymia (1)
Alleen het beeld wordt genoemd. Er is een relatie tussen beeld en object, die is gebaseerd op: 

  1. Deel van het geheel: De docent telt de koppen voordat we de bus in kunnen.
    > De docent telt de leerlingen. 'Koppen' is een deel, niet de hele persoon.
  2. Geheel van het deel: Frankrijk heeft de wedstrijd gewonnen. 
    > Het Franse elftal heeft de wedstijd gewonnen. Het gaat om een deel van Frankrijk, maar je noemt het land in geheel. 

Slide 10 - Tekstslide

Metonymia (2)
Andere vormen: 
  1. Maker voor product: Dat is een mooie van Gogh
    > Het voorwerp wordt bedoeld, maar de maker wordt genoemd.
  2. Materiaal voor product: Sven Kramer heeft goud gewonnen.
    > Het gaat over een voorwerp, maar het materiaal waarvan het voorwerp gemaakt is wordt benoemd.
  3. Verpakking voor inhoud: Een glaasje drinken.
    > De inhoud wordt bedoeld, maar het voorwerp wordt genoemd.

Slide 11 - Tekstslide

Personificatie
Levenloze voorwerpen krijgen een menselijke eigenschap.

  • De winter strooit zijn eerste vlokken uit.
  • De bomen wiegen in de wind, het koren danst.
  • Het schilderij leert ons iets over de klederdracht in de 17e eeuw.
  • De studie toont aan dat jongeren gemiddeld minder slapen dan vroeger.

Slide 12 - Tekstslide

Symboliek
Iets dat letterlijk in de tekst staat, krijgt een diepere of figuurlijke betekenis, omdat lezers die betekenissen er zelf aan toekennen.

Veel symbolen zijn cultuurhistorisch bepaald, bijvoorbeeld:
- De duif
- Het anker
- Het getal dertien

Slide 13 - Tekstslide