Grammatica 1.0

Nederlands
Grammatica
d.akar2@cvoaccent.nl
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
mens en maatschappijMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
Grammatica
d.akar2@cvoaccent.nl

Slide 1 - Tekstslide

Programma

  • Planning
  • Lesdoelen

  • Theorie
  • Terugblik

Slide 2 - Tekstslide

Planning

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van deze les weet ik ....


  • Wat zinsdelen zijn
  • De verschillende soorten grammatica en hoe ik deze kan toepassen

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn zinsdelen
Een zinsdeel is een stukje zin.
            Één of meerdere woorden
De volgorde van zinsdelen kunnen veranderen ZONDER dat de betekenis verandert
  
Voorbeeld: Morgen breng ik mijn hond naar het asiel
1.  Ik/breng/morgen/mijn hond/naar het asiel.
2. Mijn hond/breng/ ik/ morgen/ naar het asiel.
3. Naar/het asiel/breng/ik/mijn hond/morgen.

Slide 5 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord (znw)
  • De naam van een plant, dier, dingen, mensen of namen.
  • Kan je 'de', 'het' en 'een' voor zetten.
  • Kan je meestal in meervoud zetten.

Voorbeeld:
1. Waar loopt de oude man met zijn honden?
2. De tulp komt uit Turkije.

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het zelfstandig naamwoord in deze zin?

Op de markt staan veel kraampjes.

Slide 7 - Open vraag

Bijvoeglijk naamwoord (bnw)
De bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Vaak staat dit voor of achter het zelfstandig naamwoord.

Voorbeeld:
1. Het jonge meisje eet een glanzende appel.

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in deze zin?

De batterij komt uit een kapotte lamp.
A
batterij
B
komt
C
kapotte
D
lamp

Slide 9 - Quizvraag

Gezegde en onderwerp
Gezegde:
1.Het gezegde geeft aan wat het onderwerp is of doet.
2.Bestaat vaak uit alle werkwoorden in een zin

Onderwerp:
Het onderwerp doet iets of is iets.
Hoe kun je dit vinden in een zin?              Vragende zin: Wie/Wat + gezegde?

Voorbeeldzin: De jongens hebben de band geplakt.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Persoonsvorm (pv)
De persoonsvorm kun je op twee manieren vinden:
1. De zin vragend maken          persoonsvorm komt vooraan.
2. Verander de zin van tijd          persoonsvorm in andere tijd

Voorbeeldzin: Roos rent hard naar de bushalte.
Toepassing: 1. Rent Roos hard naar de bushalte?
                              2. Roos rende gisteren hard naar de bus.




Slide 12 - Tekstslide

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp kun je vinden door de zin vragend te maken:
Wie/Wat + gezegde + onderwerp ?

Voorbeeldzin: Ik heb hem gezien.
Toepassing: 
Antwoord: 

Slide 13 - Tekstslide




Wat: Opdrachten 1 en 2 
Hoe: Zelfstandig
Tijd: 15 minuten
Klaar ?: Studiemeter


 

timer
15:00

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Fijne pauze :))) !

Slide 16 - Tekstslide