Woordenschat, gezegden, uitdrukkingen 1

Wat betekenen de volgende uitdrukkingen, gezegdes, etc.
Er volgen dertig uitdrukkingen en gezegdes, kies steeds de juiste letter.
Aan het einde van de quiz volgt  één open vraag.







(GGB 1.1, 1.5, 1.8; 2F)
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Wat betekenen de volgende uitdrukkingen, gezegdes, etc.
Er volgen dertig uitdrukkingen en gezegdes, kies steeds de juiste letter.
Aan het einde van de quiz volgt  één open vraag.







(GGB 1.1, 1.5, 1.8; 2F)

Slide 1 - Tekstslide

Goedgebekt zijn
A
goed kunnen spreken/niet op je mondje gevallen zijn
B
een knap gezicht hebben
C
een rimpelloos gezicht hebben

Slide 2 - Quizvraag

Dat is een wassen neus
A
dat stelt niets voor
B
dat is gelogen
C
dat is heel kwetsbaar

Slide 3 - Quizvraag

Een ongeluk komt zelden alleen
A
een ongeluk maak je zelden in je eentje mee
B
als er iets tegenzit, volgen er vaak meer tegenslagen
C
als je een ongeluk veroorzaakt, krijg je meestal veel steun

Slide 4 - Quizvraag

Met azijn vang je geen vliegen
A
als je een lastige klus moet uitvoeren, moet je een plan hebben
B
met onaardige woorden bereik je niks
C
je moet geen wartaal uitslaan

Slide 5 - Quizvraag

Mijn opa zei altijd: 'arbeid adelt'
A
met hard werken kun je bereiken wat je wilt
B
van hard werken word je rijk
C
hard werken is goed voor je

Slide 6 - Quizvraag

Je moet geen appels met peren vergelijken
A
geen onvergelijkbare dingen met elkaar vergelijken
B
geen verschillen tussen mensen benadrukken
C
geen problemen zoeken

Slide 7 - Quizvraag

Die nieuwe salesmanager is uit hetzelfde hout gesneden als Ivo
A
heeft dezelfde vooropleiding
B
behoort tot hetzelfde ras
C
heeft dezelfde eigenschappen

Slide 8 - Quizvraag

Dat is een teer punt
A
een smerig zaakje
B
een gevoelige zaak
C
een duistere,/ sombere zaak

Slide 9 - Quizvraag

Zij willen iemand de zwartepiet toespelen
A
proberen een slecht product te leveren
B
proberen iemand erbij te betrekken
C
proberen iemand de schuld te geven

Slide 10 - Quizvraag

Wat het zwaarst is, moet het zwaarst wegen
A
wat het belangrijkste is, moet voorrang hebben
B
voor iets wat moeilijk is, moet je hard werken
C
je moet niet om de waarheid heen draaien

Slide 11 - Quizvraag

Hij maakt zich er met een jantje-van-leiden van af
A
hij raffelt het af
B
hij doet het heel goed
C
hij doet of zijn neus bloedt

Slide 12 - Quizvraag

In de schaduw van iemand staan
A
iemand na-apen
B
iemand in de weg staan
C
minder goed dan een ander zijn

Slide 13 - Quizvraag

Goedkoop is duurkoop
A
alles wat goed is, is duur
B
wat duur is, moet je niet kopen
C
iets wat goedkoop gekocht is, blijkt vaak niet goed te zijn

Slide 14 - Quizvraag

Het gaat hard tegen hard
A
vechten
B
geen van de partijen wil toegeven
C
erg op elkaar lijken

Slide 15 - Quizvraag

De nieuwe directeur is een onbeschreven blad
A
iemand van wie nog niets bijzonders bekend is
B
iemand zonder strafblad
C
iemand die nooit gehuwd is geweest

Slide 16 - Quizvraag

De afgetreden burgemeester werd aan de schandpaal genageld
A
gevangen genomen
B
in het openbaar vernederd door op zijn fouten te wijzen
C
verboden een nieuwe baan te zoeken

Slide 17 - Quizvraag

Hij heeft ruggengraat
A
is een doorzetter
B
kan heel veel tillen
C
heeft chronische rugklachten

Slide 18 - Quizvraag

Het is op een oor na gevild
A
het is bijna klaar
B
iets met argwaan in de gaten
C
iets nauwlettend volgen

Slide 19 - Quizvraag

Iets met argusogen bekijken
A
iets nauwelijks volgen
B
iets met argwaan in de gaten houden
C
iets nauwlettend volgen

Slide 20 - Quizvraag

Iemand in zijn eigen sop gaar laten koken
A
iemand op het goede spoort zetten
B
iemand van top tot teen wassen
C
zich niet meer met iemand bemoeien

Slide 21 - Quizvraag

Geen roosje zonder doornen
A
van alles alleen het slechte zien
B
iets wat prettig is, heeft meestal ook een nadeel
C
het leven is niet zo makkelijk

Slide 22 - Quizvraag

Spreken is zilver, zwijgen is goud
A
spreken is altijd de beste oplossing
B
je mond houden is erg onbeleefd
C
soms is het verstandig om niets te zeggen

Slide 23 - Quizvraag

Iets in een oogwenk doen
A
zonder nadenken
B
door alleen te kijken
C
heel snel

Slide 24 - Quizvraag

Het eerste gewin is kattengespin
A
de eerste winst gaat vaak weer makkelijk verloren
B
de eerste winst is het belangrijkste
C
de eerste winst geeft de meeste voldoening

Slide 25 - Quizvraag

We zullen om de tafel gaan zitten
A
een ruzie uitpraten
B
overleggen, vergaderen
C
een borrel drinken

Slide 26 - Quizvraag

Hij probeert bij iemand in het gevlij te komen
A
in de buurt van iemand willen wonen
B
doen of zeggen wat iemand graag wil
C
naast iemand gaan zitten

Slide 27 - Quizvraag

Die twee kunnen niet samen door één deur
A
zij kunnen niet goed samenwerken
B
ze zijn veel te dik
C
ze hebben verschillende bazen

Slide 28 - Quizvraag

Dat is een open deur intrappen
A
zinloos werk doen
B
iets zeggen wat algemeen bekend is
C
profiteren van gunstige omstandigheden

Slide 29 - Quizvraag

Hij was helemaal in de olie
A
Hij zag er heel vies uit
B
Hij was een gladde prater
C
Hij was erg dronken

Slide 30 - Quizvraag

Verzin zelf een gezegde en maak er een quiz van.
A
B
C

Slide 31 - Quizvraag


A

Slide 32 - Quizvraag