Woordenschat vmbo TET 1

Woordenschatquiz 1
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Woordenschatquiz 1

Slide 1 - Tekstslide

Een voorwerp dat geluk brengt.
A
de parodie
B
de mascotte
C
de relikwie
D
de karikatuur

Slide 2 - Quizvraag

Zin om iets te gaan doen.
A
de/het animo
B
de associatie
C
de antipathie
D
de stimulans

Slide 3 - Quizvraag

Uitsluiting van bv. handel.
A
de consequentie
B
de boycot
C
de dispensatie
D
het dilemma

Slide 4 - Quizvraag

Het namaken/nadoen met de bedoeling te spotten.
A
de attitude
B
het duplicaat
C
de ceremonie
D
de parodie

Slide 5 - Quizvraag

Een korte bekendmaking van iets.
A
de offerte
B
de specificatie
C
het supplement
D
het bulletin

Slide 6 - Quizvraag

Een prijsopgave.
A
de specificatie
B
de valuta
C
de offerte
D
het concept

Slide 7 - Quizvraag

Een strafbaar feit.
A
het delict
B
de averij
C
de dispensatie
D
het incident

Slide 8 - Quizvraag

Moeilijke keus uit twee dingen/zaken.
A
het synoniem
B
de remedie
C
het dilemma
D
het duplicaat

Slide 9 - Quizvraag

Een toevallige gebeurtenis.
A
de associatie
B
het incident
C
de correlatie
D
het supplement

Slide 10 - Quizvraag

Verdrag tussen bv. twee landen.
A
het monopolie
B
de branche
C
de integratie
D
het pact

Slide 11 - Quizvraag

Goedgebekt zijn.
A
Goed kunnen spreken.
B
Een knaap gezicht hebben.
C
Een rimpelloos gezicht hebben.

Slide 12 - Quizvraag

Dat is een wassen neus.
A
Dat stelt niets voor.
B
Dat is gelogen.
C
Dat is heel kwetsbaar.

Slide 13 - Quizvraag

Een ongeluk komt zelden alleen.
A
Een ongeluk maak je zelden in je eentje mee.
B
Als er iets tegenzit, volgen er vaak meer tegenslagen.
C
Als je een ongeluk veroorzaakt, krijg je meestal veel steun.

Slide 14 - Quizvraag

Met azijn vang je geen vliegen.
A
Als je een lastige klus moet uitvoeren, moet je een plan hebben.
B
Met onaardige woorden bereik je niets.
C
Je moet geen wartaal uitslaan.

Slide 15 - Quizvraag

Mijn opa zei altijd: "Arbeid adelt".
A
Met hard werken kun je bereiken wat je wilt.
B
Van hard werken word je rijk.
C
Hard werken is goed voor je.

Slide 16 - Quizvraag

Je moet geen appels met peren vergelijken.
A
Geen onvergelijkbare dingen met elkaar vergelijken.
B
Geen verschillen tussen mensen benadrukken.
C
Geen problemen zoeken.

Slide 17 - Quizvraag

Die nieuwe salesmanager is uit hetzelfde hout gesneden als Ivo.
A
Ze hebben dezelfde vooropleiding.
B
Ze behoren tot hetzelfde ras.
C
Ze hebben dezelfde eigenschappen.

Slide 18 - Quizvraag

Dat is een teer punt.
A
Dat is een smerig zaakje.
B
Dat is een gevoelige zaak.
C
Dat is een duistere/sombere zaak.

Slide 19 - Quizvraag

Zij willen iemand de zwartepiet toespelen.
A
Zij proberen een slecht product te leveren.
B
Zij proberen iemand erbij te betrekken.
C
Zij proberen iemand de schuld te geven.

Slide 20 - Quizvraag

Wat het zwaarst is, moet het zwaarst wegen.
A
Wat het belangrijkste is, moet voorrang hebben.
B
Voor iets wat moeilijk is, moet je hard werken.
C
Je moet niet om de waarheid heen draaien.

Slide 21 - Quizvraag