2h Grammatica zinsdelen t/m bvb les 1

Ontleden zindelen
Ontleden zinsdelen
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Ontleden zindelen
Ontleden zinsdelen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les heb je geoefend met het ontleden van de zindelen:
Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica
  • Redekundig ontleden: zinsdelen benoemen
  • Taalkundig ontleden: woordsoorten benoemen

Slide 3 - Tekstslide

Elk stukje hoort erbij
Elke stukje van de zin hoort erbij en heeft dus een naam. 
Alle losse delen vormen samen de gehele zin.
Je kan het vergelijken met een puzzel. Een puzzel is ook niet compleet als er een stukje mist. 

Slide 4 - Tekstslide

zinsdeel 1
zinsdeel 2
zinsdeel 3
zinsdeel 4
zinsdeel 5
Larissa
gaat
morgen
op
de
fiets
naar
school

Slide 5 - Sleepvraag

zinsdeel 1
zinsdeel 2
zinsdeel 3
zinsdeel 4
zinsdeel 5
Joris
ging
gisteren
op
de
fiets
naar
voetbal

Slide 6 - Sleepvraag

Maak zinsdelen en sleep ze naar de juiste plek. 
Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Zinsdeel 5
Niet
iedereen
kan
een
prijs
winnen
vandaag

Slide 7 - Sleepvraag

Onderwerp
Wie of wat (vaak een wie)
+
werkwoordelijk gezegde
=
het onderwerp


Slide 8 - Tekstslide

Persoonsvorm
  • Als je de zin in een andere tijd zet, verandert de persoonsvorm.
  • Als je de zin van enkelvoud naar meervoud verandert of andersom, verandert de persoonsvorm.
  • Maak vraagzin. De persoonsvorm staat dan vooraan. 

Slide 9 - Tekstslide

 Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.
  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.

Let op: het woordje te of de woorden voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde! Ook 'aan het' hoort erbij. 
  • Ik heb veel te doen.
--> werkwoordelijk gezegde: heb te doen
Ik ben aan het fietsen. WG = ben aan het fietsen



Werkwoordelijk gezegde (wwg)

Slide 10 - Tekstslide

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp is een zinsdeel. 

Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets. 

Wat + pv/wg + ow? =  lijdend voorwerp


Lijdend voorwerp (lv)

Slide 11 - Tekstslide

lijdend voorwerp
Voorbeeld het lijdend voorwerp

Slide 12 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp


Het meewerkend voorwerp is vaak de andere persoon in de zin.

Je kan voor het meewerkend voorwerp 'aan' of 'voor' zetten.

Slide 13 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp is iets/iemand die meewerkt met het onderwerp
Vaak ontvangt het meewerkend voorwerp het lijdend voorwerp van het onderwerp.
Je kunt het meewerkend voorwerp op 2 manieren vinden.

Slide 14 - Tekstslide

Ik geef mijn tante een cadeau.
ik | geef | mijn tante | een cadeau

1. Door de vraag: aan/voor wie/wat + wg + o + lv?


Slide 15 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Alles wat nog geen naam heeft krijgt de naam bijwoordelijke bepaling.
Dit is eigenlijk de prullenbak van de zin. Wat je niet 
meer kan benoemen, gooi je daarin --> alles 
moet immers een naam krijgen.

Bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op de volgende 
vragen: waar, wanneer, waarom, waarmee, waardoor, hoe 
en hoeveel.

Slide 16 - Tekstslide

Ik heb vandaag al veel berichten aan leerlingen gestuurd.
Wat is de PV?

Slide 17 - Woordweb

Ik heb vandaag al veel berichten aan leerlingen gestuurd.
Wat is het WWG?

Slide 18 - Woordweb

Ik heb vandaag al veel berichten aan leerlingen gestuurd.
Wat is het O?

Slide 19 - Woordweb

Ik heb vandaag al veel berichten aan leerlingen gestuurd.
Wat is het LV?

Slide 20 - Woordweb

Ik heb vandaag al veel berichten aan leerlingen gestuurd.
Wat is het MVW?

Slide 21 - Woordweb

Ik heb vandaag al veel berichten aan leerlingen gestuurd.
Wat is het BWB?

Slide 22 - Woordweb

Bijvoeglijke bepaling
Een bijvoeglijke bepaling is geen zinsdeel, maar een zinsdeelstuk.  
Het is dus geen apart puzzelstukje, maar een onderdeel van een bestaand 
puzzelstukje. Je kan het vergelijke met het donkere plekje op het losse 
puzzelstukje hiernaast.

Wat is het nu precies:
Een bvb zegt altijd iets over het zelfstandig naamwoord. 
Een bvb kan uit een of meerdere woorden bestaan.
Een bvb kan zowel voor als achter een zn staan.
In een bvb kunnen ook weer één of meerdere Bvb's staan.
Een veel voorkomende fout is het door elkaar halen van de bvb en de bwb. 

Slide 23 - Tekstslide

Bijvoeglijke bepaling
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
De nieuwe speler is in onze wijk komen wonen:
Zinsdeelstrepen zetten:
 De nieuwe speler| is |in onze wijk| komen wonen 

Nieuwe --> zegt iets over speler = bijvoeglijke bepaling bij speler 
Onze --> zegt iets over wijk = bijvoeglijke bepaling bij wijk

Slide 24 - Tekstslide

Voorbeeld bijvoeglijke bepaling
De voetballer uit Nederland | heeft | een zwarte voetbal | weggetrapt.


  • uit Nederland is de bijvoeglijke bepaling van voetballer
  • Zwarte is de bijvoeglijke bepaling van voetbal.

Slide 25 - Tekstslide

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Vandaag hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld

Slide 26 - Quizvraag

Een bijwoordelijke bepaling..
A
zijn overgebleven zinsdelen
B
staan meestal niet in de zin
C
kun je vinden als je het gezegde hebt
D
valt niet onder zinsdelen

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de bijvoeglijke bepaling?
Mijn tante zorgt voor de kat van de buren.
A
van de buren
B
Mijn
C
Mijn, van de buren

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de bijvoeglijke bepaling?

De slaapkamer van het meisje is roze.
A
van het meisje
B
van het meisje, roze
C
roze

Slide 29 - Quizvraag

Wat is de bijvoeglijke bepaling?
De barbecue van de buren ......................
A
De barbecue
B
barbecue
C
van de buren
D
buren

Slide 30 - Quizvraag

Wat is de bijvoeglijke bepaling?
De ijsblauwe zee in Noorwegen is bevroren.
A
'IJsblauwe' en 'in Noorwegen'
B
Bevroren
C
'IJsblauwe'
D
'In Noorwegen'

Slide 31 - Quizvraag