Aan het einde van de les weet je het verschil tussen een feit en mening.
Je weet wat objectieve en subjectieve teksten zijn.
Slide 6 - Tekstslide
Verschil feit en mening
Feit
Is waar of niet waar.
Kun je controleren.
Mening
Is wat iemand vindt.
Kun je niet controleren
Slide 7 - Tekstslide
Objectieve teksten
... bevatten feiten (geen meningen)
Tekstsoorten
informerende teksten
uiteenzettende teksten
Let op: In een objectieve tekst kan de mening van een ander voorkomen (niet die van de schrijver)
Slide 8 - Tekstslide
Subjectieve teksten
... bevatten de mening van de schrijver.
Tekstsoorten
activerende teksten
betogende teksten
Slide 9 - Tekstslide
Aan de slag!
Open les 8 via LessonUp Maak deze les vanaf slide 10.
Pak je boek Op Niveau Nieuw Nederlands erbij. Ga naar blz. 257 en
lees tekst 7 Beren met een beperkinggrondig.
Maak daarna vraag 1 t/m 6
Slide 10 - Tekstslide
1. Om welke redenen maakt en verkoopt Christine beren met een beperking?
Slide 11 - Open vraag
2. Hoe denkt de schrijver van de tekst over het hebben van een beer met beperkingen?
Slide 12 - Open vraag
3. Welke ervaring gebruikt ze om haar mening toe te lichten?
Slide 13 - Open vraag
4. Schrijf minstens twee subjectieve uitspraken op waarmee de schrijver haar mening laat merken.
Slide 14 - Open vraag
5. Wat is de mening van Noor over beren met een beperking? Welke reden geeft ze bij haar mening?
Slide 15 - Open vraag
6. Wat is de mening van Mare over beren met een beperking? Welke reden geeft ze bij haar mening?
Slide 16 - Open vraag
blz. 261
Lees tekst 10 'In de linkerkant van mijn hersenen heb ik een prima plooi' grondig
Maak daarna vraag 1 t/m 7
Slide 17 - Tekstslide
1. Bepaal van de volgende zinnen of ze een mening of een feit bevatten. Volgens Franse onderzoekers zorgt hij (de ongelijke plooi) ervoor dat mensen taal ontwikkelen (r. 5-6)
A
feit
B
mening
Slide 18 - Quizvraag
2. Ik bedoel, ik zou het best lastig vinden deze column te maken zonder taal. (r. 6-7)
A
feit
B
mening
Slide 19 - Quizvraag
3. Ik kan helemaal niet tekenen. (r. 8)
A
feit
B
mening
Slide 20 - Quizvraag
4. Ook sociaal gedrag en het herkennen van gezichten gaat makkelijker met zo'n groef van zo'n 4,5 centimeter in je hersenen. (r. 12-13)
A
feit
B
mening
Slide 21 - Quizvraag
5. Maar in mijn rechterhersenhelft bakt mijn plooi er niet zoveel van. (r. 17-18)
A
feit
B
mening
Slide 22 - Quizvraag
6. Daar wordt de gezichtsherkenning bepaald. (r. 18-19)
A
feit
B
mening
Slide 23 - Quizvraag
7. Tekst 10 is een:
A
objectieve tekst
B
subjectieve tekst
Slide 24 - Quizvraag
Klaar? Dan ga je extra oefenen met onderstaande linkjes: