Formuleren §1: Volledige zinnen

Welkom
Vandaag op de planning:
  • info over de woordenschattoets
  • 10 minuten lezen
  • gezamenlijk starten met de cursus Formuleren
  • tijd over? Blooket


1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Vandaag op de planning:
  • info over de woordenschattoets
  • 10 minuten lezen
  • gezamenlijk starten met de cursus Formuleren
  • tijd over? Blooket


Slide 1 - Tekstslide

Formuleren 
=

'Iets onder woorden brengen'
'Iets uitdrukken in woorden'

En daar komen in het Nederlands een aantal regeltjes en schrijftrucjes bij kijken. Daar gaat formuleren over.

Slide 2 - Tekstslide


Formuleren?


6.1 Volledige zinnen
6.2 Mannelijk, vrouwelijk en onzijdig
6.3 Verwijswoorden
6.4 Trappen van vergelijking

Waaruit bestaat de cursus

Slide 3 - Tekstslide

De lesdoelen
  • Je kunt volledige zinnen maken.
  • Je weet hoe je een zin begint en eindigt.

Slide 4 - Tekstslide

Voorkennis
In de cursus grammatica hebben wij het gehad over zinsdelen. Welke zinsdelen heb je altijd nodig voor een zin?

Alex loopt elke dag naar school.

Mijn liefste klasgenoot trakteert op snoep.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 1
  1. Wat denkt de passagier dat de stewardess bedoelt met haar vraag?
  2. Wat bedoelt de stewardess met haar vraag?
  3. Welk zinsdeel ontbreekt in de vraag? pv - ow - allebei

  

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 2
De antwoorden op de vragen bij 1 tot en met 6 zijn geen volledige zinnen. Noteer het antwoord in een volledige zin. Voorbeeld:
 – Waarom trakteer je op brownies vandaag? Vanwege mijn verjaardag.Ik trakteer vanwege mijn verjaardag.
  • 1. Tot hoe laat slaapt Niek uit in het weekend? Tot een uur of twaalf.
  • Niek slaapt uit tot een uur of twaalf. / Niek slaapt in het weekend uit tot een uur of twaalf.

Slide 8 - Tekstslide

Oefenen
H6 Formuleren
§1: Volledige zinnen

          Alle opdrachten maken, dus tot en met opdracht 6.

         Ga nog even lezen in je leesboek. De laatste 10 minuten kijken we enkele opdrachten na.
waar?
wat?
klaar?

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 2
  • 2. Is het mogelijk dat je een kwartiertje eerder komt? Kan best.
  • Dat kan best. / Ik kan best een kwartiertje eerder komen.
  • 3. Waar ligt mijn fietssleutel? In de bovenste la van het witte kastje in de hal.
  • Mijn fietssleutel ligt in de bovenste la van het witte kastje in de hal.
  • 4. Heb je de ballen en het volleybalnet al opgeruimd? Al gedaan!
  • Dat heb ik al gedaan!
  • 5. Wie heeft de voetbalwedstrijd gewonnen? Vitesse.
  • Vitesse heeft gewonnen.
  • 6. Durf jij in die hoge achtbaan? Natuurlijk!
  • Natuurlijk durf ik dat! / Natuurlijk durf ik in die hoge achtbaan!

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 3
  1. De gemeente strooit zout op de fietspaden. Tegen de gladheid.
  2. In de achtertuin kweken we tomaten en sla. Ook staan er courgettes.
  3. Job en Sem gingen in de achtbaan. En in het spookhuis.
  4. Elize kreeg onderweg een lekke band. Daardoor kwam ze te laat.
  5. Voor de aanschaf van een nieuwe telefoon. Lees ik eerst de reviews.
  6. Morgen gaan we zwemmen het wordt namelijk mooi weer.
  7. onjuist - juist - onjuist - juist - onjuist - onjuist

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 4.1
  • in de Chinese stad Sjanghai is een gebouw met vijf verdiepingen naar zijn nieuwe plek ‘gelopen’ het gebouw werd verplaatst met 198 speciale ‘robotbenen’
  • In de Chinese stad Sjanghai is een gebouw met vijf verdiepingen naar zijn nieuwe plek 'gelopen'. Het gebouw werd verplaatst met 198 speciale 'robotbenen'.
  • Twee zinnen.

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 4.2
  • autocoureur Max Verstappen baalt behoorlijk tijdens een belangrijke race kreeg hij een lekke band daardoor ging de tweede plaats aan zijn neus voorbij
  • Autocoureur Max Verstappen baalt behoorlijk. Tijdens een belangrijke race kreeg hij een lekke band. Daardoor ging de tweede plaats aan zijn neus voorbij.
  • Drie zinnen.

Slide 13 - Tekstslide

Einde van deze les!
Als het goed is weet je nu:

  • Hoe je een zin begint.
  • Hoe je een zin eindigt.
  • Hoe je een volledige zin maakt.

Slide 14 - Tekstslide