Erfelijkheidsonderzoek

Erfelijkheidsonderzoek
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Erfelijkheidsonderzoek

Slide 1 - Tekstslide

Deze les leer je:
  • Hoe erfelijkheidsonderzoek werkt.
  • Welke methoden er zijn.
  • Waarom erfelijkheidsonderzoek belangrijk is.

Slide 2 - Tekstslide

Programma
  • Herhaling vorige les
  • Prenataal onderzoek
  • Aant 3.3
  • Z.W.
  • Afsluiting 

Neem WB blz. 130 voor je

Slide 3 - Tekstslide

geslachtelijke voortplanting
ongeslachtelijke  voortplanting
kweker wil plant verbeteren
kweker wil meer van deze perfecte plant
omstandig-heden veranderen
Het is goed toeven in deze omgeving
Er treden ziekten op
Mensen willen nieuwe smaken tomaten
De bestuiver verdwijnt door insecticiden
Het klimaat verandert
hondsdraf met nieuwe plantjes op uitlopers
het genotype moet veranderen
het genotype mag niet veranderen

Slide 4 - Sleepvraag

Wat is een mutatie?

Slide 5 - Open vraag

Opdr. 60 vraag 1, 2 en 3 (WB blz. 130)

Slide 6 - Open vraag

Opdr. 62 vraag 1, 2 en 3 (WB blz. 131)

Slide 7 - Open vraag

Programma
  • Herhaling vorige les
  • Prenataal onderzoek
  • Z.W.
  • Afsluiting 


Slide 8 - Tekstslide

Prenataal onderzoek

Onderzoek naar de ongeboren foetus op:
- Groei en ontwikkeling
- Erfelijke aandoeningen

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Vlokkentest

Slide 11 - Tekstslide

Vruchtwaterpunctie

Slide 12 - Tekstslide

Echoscopie

Slide 13 - Tekstslide

Bij een vruchtwaterpunctie wordt weefsel uit de placenta weggehaald.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Bij een vlokkentest wordt weefsel uit de placenta weggehaald.
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quizvraag


Hier zie je
A
de vlokkentest
B
postnataal onderzoek
C
vruchtwater-punctie
D
NIPT-test

Slide 16 - Quizvraag

Bij welk erfelijkheidsonderzoek kun je het erfelijk materiaal van het ongeboren kind NIET onderzoeken?
A
Echoscopie
B
Vruchtwaterpunctie
C
Vlokkentest
D
NIPT- test

Slide 17 - Quizvraag

Stelling:
Het is goed dat je met prenataal onderzoek erachter kan komen of jouw ongeboren kind bijvoorbeeld het syndroom van down heeft.

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video

Wanneer ben je drager?
  • Wanneer je niet zelf ziek bent
  • Maar wel het gen bezit (je genotype is heterozygoot Aa)
  • Jouw kind kan van jou het gen van de ziekte krijgen en heeft daardoor een verhoogde kans. 

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeld CF
Taaislijmziekte (CF) is een erfelijke ziekte en zorgt voor problemen met de vertering van voeding en (chronische) luchtweginfecties.

Slide 22 - Tekstslide

Marieke is zwanger, haar man is drager van een erfelijke ziekte, zijzelf niet. Welke afbeelding past bij dit gezin?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 23 - Quizvraag

Wat weet je over de kans die de kinderen van Marieke en haar man hebben op de ziekte?
A
Alle kinderen zijn drager
B
De helft van de kinderen is drager, de andere helft heeft de ziekte
C
De helft van de kinderen is drager, de andere helft is gezond
D
de helft van de kinderen is drager, 25 % is ziek en 25 % is gezond

Slide 24 - Quizvraag

Iemand die wel het gen voor de zieke hypofosfatase bezit maar zelf niet ziek is, wordt een drager genoemd.

Is Stephanie een drager? En Henry?

A
Alleen Stephanie is een drager.
B
Alleen Henry is een drager.
C
Stephanie en Henry zijn beiden drager.
D
Stephanie en Henry zijn beiden geen drager.

Slide 25 - Quizvraag

Programma
  • Herhaling vorige les
  • Prenataal onderzoek
  • Z.W.
  • Afsluiting 


Slide 26 - Tekstslide

Z.W.
  • Nakijken huiswerk


  • Maken opdr. 65 t/m 69

Slide 27 - Tekstslide

Thema 3: Oefenopdracht 1
Het leeuwenbekje is een plant. Er zijn leeuwenbekjes met rode bloemen en leeuwenbekjes met witte bloemen. Beide planten zijn homozygoot voor de bloemkleur. Als je leeuwenbekjes met rode bloemen kruist met leeuwenbekjes met witte bloemen, hebben alle planten in de F1 roze bloemen.
 
Dit is het intermediaire fenotype.





Slide 28 - Tekstslide

Opdracht 1: De vragen
De bewering 1 tot en met 4 gaan over de opdracht. 

1. Homozygoot wil zeggen, dat het genenpaar voor een eigenschap uit twee gelijke genen bestaat.
2. De kleur rood is dominant in deze kruising.
3.Bij een intermediair fenotype komen beide genen van een genenpaar even
sterk tot uiting. 
4.De F1 is de eerste generatie nakomelingen.

Slide 29 - Tekstslide

Oefenopdracht 2
Taaislijmziekte is een ernstige erfelijke ziekte die wordt veroorzaakt door een recessief gen (r). Mensen die het dominante gen (R) bezitten, hebben de ziekte niet. Clara is zwanger. Bij Clara wordt een vruchtwaterpunctie uitgevoerd. Hierbij wordt met een naald wat vruchtwater opgezogen. In het vruchtwater bevinden zich losse cellen van het embryo. Door deze cellen te onderzoeken, kan worden bepaald of het embryo genen voor taaislijmziekte heeft. 
De volgende paren willen graag een kind.
1 Mark en Anneke; Anneke heeft iedere lente last van hooikoorts.
2 Jos en Marije; Marije heeft tussen haar eerste en tweede kind een miskraam gehad.
3 Henk en Nashiek; Henk heeft een oom die lijdt aan de ziekte van Huntington. Deze erfelijke ziekte veroorzaakt onder andere vervroegde dementie.
9 Welk paar doet of welke paren doen er verstandig aan een genetisch advies in te winnen?
A Alleen paar 1.
B Alleen paar 2.
C Alleen paar 3.
D De paren 1 en 2.
E De paren 1 en 3.
F De paren 2 en 3.
























Slide 30 - Tekstslide

Oefenopdracht 2: De vragen
De cellen uit het vruchtwater vermeerderen zich voordat ze worden onderzocht.
1. Vermeerderen deze cellen zich door gewone celdeling (mitose)? En door reductiedeling (meiose)?
Het onderzoek wijst uit dat de baby geen taaislijmziekte zal krijgen.
2. Welk genotype of welke genotypen kan de baby hebben?
A Alleen rr.               D Rr of rr
B Alleen Rr.              E  RR of Rr
C Alleen RR.            F RR of rr.

Slide 31 - Tekstslide

Oefenopdracht: 3 
Atie zegt dat de ultraviolette straling in zonlicht je beschermt tegen het optreden van mutaties.

Dinar zegt dat een mutatie in één lichaamscel meestal geen gevolgen heeft.
1. Wie heeft (hebben) gelijk?

Bij kanker kan uitzaaiing plaatsvinden.
2. Wat gebeurt er bij uitzaaiing?



Slide 32 - Tekstslide

Oefenopdracht 4
Yoghurt wordt gemaakt uit melk door er bepaalde soorten bacteriën aan toe te voegen. Deze bacteriën vormen stoffen die de zure smaak van yoghurt veroorzaken. Andere bacteriën produceren het hormoon insuline. Bij deze bacteriën is het gen van de mens voor de productie van insuline ingebracht

1. Is bij de productie van yoghurt sprake van genetische modificatie? En bij de productie van insuline

Slide 33 - Tekstslide

Oefenopdracht 5
Bij de mens is het gen voor krullend haar (H) dominant over het gen voor sluik (steil) haar (h). In afbeelding 3 is een stamboom van een familie weergegeven. Van een aantal personen is het genotype voor de haarvorm aangegeven.
 

Slide 34 - Tekstslide

Oefenopdracht 5: De vragen
De vragen 1 tot en met 3 gaan over opdracht 5 

1. Hoe groot is de kans dat persoon 1 homozygoot is?
De personen 1 en 2 krijgen een dochtertje.
2. Is uit de stamboom af te leiden welke haarvorm het meisje zal hebben?
Zo ja, zal het meisje krullend haar of sluik haar krijgen?
3. Wat zijn de genotypen van de ouders van persoon 2, of is dat niet met zekerheid te zeggen?

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Oefenopdracht 6 
Welk proces kan of welke processen kunnen in de eileider plaatsvinden?

A Alleen proces 2.
B Alleen proces 3.
C Alleen de processen 1 en 2.
D Alleen de processen 1 en 3.
E Alleen de processen 2 en 3.
F De processen 1, 2 en 3






Slide 37 - Tekstslide