Voorbereiding SE - hfs 6 - Mens en milieu

Hoofdstuk 6   |   Mens en milieu
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met tekstslides en 10 videos.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 6   |   Mens en milieu

Slide 1 - Tekstslide

Paragraaf 6.1   |   De aarde gebruiken

  1. Je kunt van de volgende begrippen de definitie geven en aan de hand van enkele voorbeelden uitleggen wat het begrip inhoudt:
    a. Hoeveel van de aarde gebruik jij?
       • Milieu / energie / voedsel / water / grondstoffen / afval / ecologische voetafdruk (bron 3 & 4)
     b. Hoe voorkom je dat de aarde uitgeput raakt?   
         • Voedselkringloop (met consumenten, producenten, reducenten, afvaleters) (bron 5) / kringloop van verbranding en
            fotosynthese  (bron 6) / gesloten kringloop (bron 8) / compost / duurzaamheid 

  2. Je kunt 4 dingen benoemen waarvoor de aarde gebruikt wordt door de mensen.
  3. Je kunt 2 voorbeelden van een gesloten kringloop die in de natuur voorkomen noemen.
  4. Je kunt in de voedselkringloop benoemen wat de taken zijn van de producenten, consumenten, reducenten en afvaleters.
  5. Je kunt de kringloop van verbranding (mens/dier) en fotosynthese (plant) schematisch.
  6. Je kunt beschrijven hoe compost gemaakt wordt en daarbij de taak van de reducenten benoemen en waarom het gebruik van compost duurzaam is.

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht:


1. Je kunt van de volgende begrippen de definitie geven en aan
   de hand van enkele voorbeelden uitleggen wat het begrip
   inhoudt:

a. Hoeveel van de aarde gebruik jij?
   • Milieu / energie / voedsel / water / grondstoffen / afval /
       ecologische voetafdruk
(bron 3 & 4) 
b. Hoe voorkom je dat de aarde uitgeput raakt?  
   • Voedselkringloop (met consumenten, producenten,
      reducenten, afvaleters
 (bron 5) / kringloop van verbranding
      en fotosynthese
(bron 6) / gesloten kringloop (bron 8) /
      compost /  duurzaamheid 
Zoek de dikgedrukte begrippen op in je tekstboek en maak in Word een overzicht met de definities van die begrippen.
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

  1. Je kunt 4 dingen benoemen waarvoor de aarde gebruikt wordt door de mensen.
  1. energie: deze is vaak afkomstig van energiebronnen uit de
                       bodem zoals aardgas en steenkool.
  2. voedsel: mensen eten plantaardig en dierlijk voedsel dat 
                       meestal afkomstig is van boerenbedrijven.
  3. water: iedereen heeft water nodig om te drinken, wassen en 
                   voedsel te bereiden. 
  4. grondstoffen: alle spullen die gemaakt zijn van grondstoffen 
                              zoals hout, ijzer, aardolie, steen, rubber en katoen,
                              zijn afkomstig van de aarde.

Slide 4 - Tekstslide

3. Je kunt 2 voorbeelden van een gesloten kringloop die in de natuur voorkomen noemen.
gesloten kringloop = een kringloop van stoffen waarbij alles wat verbruikt wordt, ook weer aangevuld wordt


Voedselkringloop: alle mineralen die door de 
producenten worden gebruikt, worden door de reducenten weer aangevuld.
Kringloop van fotosynthese en verbranding: alle afvalstoffen van fotosynthese worden gebruikt als grondstoffen voor verbranding en andersom.

Slide 5 - Tekstslide

4. Je kunt in de voedselkringloop benoemen wat de taken zijn van de producenten, consumenten, reducenten en afvaleters.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

5. Je kunt de kringloop van verbranding (mens/dier) en fotosynthese (plant) schematisch weergeven.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

6. Je kunt beschrijven hoe compost gemaakt wordt en daarbij de taak van de reducenten benoemen en waarom het gebruik van compost duurzaam is.
Gesloten kringloop = 
alle stoffen die zijn verbruikt worden aangevuld.

Compost = 
Mest voor planten.
Maak je door tuinafval op een grote berg te bewaren.
Reducenten breken het afval af en produceren daarbij
veel mineralen. De compost bestaat uit die mineralen.

Voordelen van compostgebruik:
natuurlijke mest + veel mineralen = duurzaam

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht:
  • Vul je Word document nu aan met
     
    voorbeelden en uitleg van de begrippen.

HUISWERK:
  • lz: Hoeveel van de aarde gebruik
            jij? (TB 166-167)
  • mk: WB opdr. 3 en 5

  • lz: Hoe voorkom je dat de aarde
            uitgeput raakt? (TB 168-169)
  • mk: WB opdr. 7d, 8, 9, 10ef WB
timer
10:00

Slide 11 - Tekstslide

Paragraaf 6.2   |   Voedsel voor veel mensen
  1. Je kunt van de volgende begrippen de definitie geven en aan de hand van enkele voorbeelden uitleggen wat het begrip
     inhoudt:
     a. Hoe produceren boeren veel voedsel?
         • Monocultuur / intensieve veehouderij (bio-industrie) / mest (dierlijk en kunst) / krachtvoer / plaag /       
             gewasbeschermingsmiddelen / antibiotica / fokken / veredeling / genetische modificatie
     b. Waarom zijn er zo veel regels voor boeren?
         • Mestoverschot / overbemesting / vermesting / waterbloei / ammoniak / verzuring / mestinjectie / selectieve     
             gewasbeschermingsmiddelen / biologisch afbreekbare gewasbeschermingsmiddelen / gifophoping / dierenwelzijn
2. Je kunt beschrijven op welke 4 manieren boeren veel voedsel produceren.
3. Je kunt de regels voor mestproductie en bemesting die voor boeren gelden benoemen en uitleggen waarom ze deze regels
     moeten volgen (gevolgen benoemen van het niet naleven van deze regels).
4. Je kunt het proces van waterbloei in 6 stappen beschrijven.
5. Je kunt de regels voor gewasbeschermingsmiddelen die voor boeren gelden benoemen en uitleggen waarom ze aan deze
     eisen moeten doen (gevolgen bij gebruik van middelen die hier niet aan voldoen kunnen benoemen).
6. Je kunt de regels voor het welzijn van dieren die voor boeren gelden benoemen en uitleggen waarom deze regels gelden
     (gevolgen bij het niet naleven van deze regels benoemen).

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht:

1. Je kunt van de volgende begrippen de definitie geven en aan de hand van enkele voorbeelden uitleggen wat het begrip
inhoudt: 

     a. Hoe produceren boeren veel voedsel?
         • Monocultuur / intensieve veehouderij (bio-industrie) /
           mest (dierlijk en kunst) / krachtvoer / plaag /
           gewasbeschermingsmiddelen / antibiotica / fokken /
           veredeling / genetische modificatie

     b. Waarom zijn er zo veel regels voor boeren? 
         • Mestoverschot / overbemesting / vermesting / waterbloei
            / ammoniak / verzuring / mestinjectie / selectieve 
    
Zoek de dikgedrukte begrippen op in je tekstboek en maak in Word een overzicht met de definities van die begrippen.
timer
10:00

Slide 13 - Tekstslide

  1. Je kunt beschrijven op welke 4 manieren boeren veel voedsel produceren.
1. Veel van hetzelfde produceren
= monocultuur
Akkerbouw:
- makkelijk in te zaaien / onderhouden / oogsten
- minder verschillende machines nodig
intensieve veehouderij / bio-industrie
stallen op 1 manier inrichten -
1 soort voer en verzorging nodig -

Slide 14 - Tekstslide

  1. Je kunt beschrijven op welke 4 manieren boeren veel voedsel produceren.
2. Opbrengst verhogen
= mestgebruik en krachtvoer
planten en dieren groeien hierdoor sneller
akkerbouw:
kunstmest: witte korrest met mineralen
dierlijke mest: poep en plas van dieren
veehouderij
voer met extra eiwitten en mineralen: krachtvoer

Slide 15 - Tekstslide

  1. Je kunt beschrijven op welke 4 manieren boeren veel voedsel produceren.
3. Schade en ziekte voorkomen
= gewasbeschermingsmiddelen en antibiotica gebruiken
akkerbouw:
- giftige stoffen 
- doden plaagorganismen 
intensieve veehouderij / bio-industrie
antibiotica in veevoer -
doodt de ziekteverwekkende bacteriën -

Slide 16 - Tekstslide

  1. Je kunt beschrijven op welke 4 manieren boeren veel voedsel produceren.
4. Super gewassen en supervee
= veredeling / fokken, genetische modificatie
Zo worden er rassen met gunstige 
eigenschappen gemaakt.
akkerbouw:
- veredeling
snel groeiend ras met 
een groot  groeiend 
ras kruisen.
intensieve veehouderij / bio-industrie
fokken -
sterk ras (gezond) kruisen met een 
ras met hoge melkproductie.
genetische modificatie

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video

3. Je kunt de regels voor mestproductie en bemesting die voor boeren gelden benoemen en uitleggen waarom ze deze regels moeten volgen (gevolgen benoemen van het niet naleven van deze regels).
Regels:
  • Boeren mogen niet méér mineralen op het land brengen dan hun gewassen op kunnen nemen.
  • Boeren mogen de mest niet over het land verspreiden, maar moeten het met een machine in de grond spuiten = mestinjectie

Gevolgen overbemesting:
  • meer mineralen in de grond dan planten en akkers nodig zijn = milieuproblemen
  • mineralen zakken de bodem in en komen in het grondwater terecht = vermesting
    --> sommige planten soorten groeien te snel en overwoekeren andere soorten
    --> waterbloei (waterplantjes als alg en kroost groeien zeer snel)
  • verzuring van de bodem door ammoniak in dierlijke mest

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Slide 23 - Video

4. Je kunt het proces van waterbloei in 6 stappen beschrijven.
  1. Er komen extra mineralen uit mest in de sloot terecht.
  2. Daardoor groeien waterplantjes zoals alg en kroost extra snel.
  3. Door al die kroost en algen groeit de sloot in korte tijd dicht.
  4. Na een tijdje sterven de algen en de plantjes.
  5. De resten van kroos en algen zijn voedsel voor bacteriën, en die gebruiken veel zuurstof.
  6. Er komen steeds meer bacteriën. Daardoor ontstaat zuurstof tekort, waardoor de waterdieren doodgaan.

Slide 24 - Tekstslide

5. Je kunt de regels voor gewasbeschermingsmiddelen die voor boeren gelden benoemen en uitleggen waarom ze aan deze
     eisen moeten doen (gevolgen bij gebruik van middelen die hier niet aan voldoen kunnen benoemen).
Regels:
  1. De middelen moeten selectief zijn: doden zoveel mogelijk alleen de plaagorganismen.
  2. De middelen moeten biologisch afbreekbaar zijn: bacteriën en schimmels kunnen het afbreken.

Gevolgen:
  1. Als het niet selectief is: andere organismen worden ook gedood.
  2. Als het niet biologisch afbreekbaar is: het gif blijft te lang in de bodem. Planten nemen het gif op. Dieren die de planten eten krijgen het gif ook binnen. De gifstoffen worden opgeslagen in het vetweefsel of de lever en zo wordt het gif steeds hogerop in de voedselketen doorgegeven. Bovenin de keten ontstaat dan gifophoping. De dieren die bovenaan in de keten staan, krijgen zoveel gif binnen, dat ze ook doodgaan.

Slide 25 - Tekstslide

  1. Je kunt de regels voor het welzijn van dieren die voor boeren gelden benoemen en uitleggen waarom deze regels gelden
     (gevolgen bij het niet naleven van deze regels benoemen).
Regels:
  1. Dieren moeten een minimale ruimte hebben in de stallen.
  2. Dieren moeten zoveel mogelijk hun natuurlijke gedrag kunnen vertonen.

Gevolgen:
Wanneer dieren te weinig ruimte hebben of hun natuurlijke gedrag niet kunnen vertonen, gaan ze zich abnormaal gedragen.
Voorbeelden:
- Kippen: pikken elkaar en zichzelf
- Varkens: bijten in de stalen hekken

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Slide 28 - Video

Opdracht:
  • Vul je Word document nu aan met
     
    voorbeelden en uitleg van de begrippen.

HUISWERK:
  • lz: Hoe produceren boeren veel voedsel? (TB 170-171)
  • mk: WB opdr. 2b, 3-5, 6b, 8a, 9

  • lz: Waarom zijn er zoveel regels voor
            boeren? (TB 172-175)
  • mk: WB opdr. 11-13, 14ab, 15-17, 18ab, 21bc
timer
10:00

Slide 29 - Tekstslide

Paragraaf 6.3   |   Afval
1. Je kunt van de volgende begrippen de definitie geven en aan de hand van enkele voorbeelden uitleggen wat het begrip
     inhoudt:
     a. Wat gebeurt er met afval?
          • Recycling / compost / hergebruik / restafval / vuilstort / zwerfafval
     b. Hoe kom je aan schoon water?
          • Grondwater / oppervlaktewater
     c. Welke afvalstoffen komen in de lucht?
          • Fossiele brandstoffen / koolstofdioxide / zwaveldioxide / stikstofoxiden / uitstoot / luchtvervuiling / fijnstof / smog /
              verzuring
     d. Waarom is koolstofdioxide een probleem?
          • Broeikaseffect / versterkte broeikaseffect
2. Je kunt beschrijven van welk soort water en op welke manier er schoon drinkwater wordt gemaakt.
3. Je kunt benoemen wat de gevolgen zijn van verbranding van fossiele brandstoffen.
4. Je kunt beschrijven op welke wijze er fijnstof in de lucht, smog en verzuring van de bodem ontstaat.
5. Je kunt benoemen welke gevolgen het versterkte broeikaseffect heeft.

Slide 30 - Tekstslide

Opdracht:
1. Je kunt van de volgende begrippen de definitie geven en aan
   de hand van enkele voorbeelden uitleggen wat het begrip
    inhoudt:
     a. Wat gebeurt er met afval?
          • Recycling / compost / hergebruik / restafval / vuilstort /
            zwerfafval
     b. Hoe kom je aan schoon water?
          • Grondwater / oppervlaktewater
     c. Welke afvalstoffen komen in de lucht?
          • Fossiele brandstoffen / koolstofdioxide / zwaveldioxide /
            stikstofoxiden / uitstoot / luchtvervuiling / fijnstof / smog
            /
 verzuring 
     d. Waarom is koolstofdioxide een probleem?
          • Broeikaseffect / versterkte broeikaseffect
Zoek de dikgedrukte begrippen op in je tekstboek en maak in Word een overzicht met de definities van die begrippen.
timer
10:00

Slide 31 - Tekstslide

2. Je kunt beschrijven van welk soort water en op welke manier er schoon drinkwater wordt gemaakt.
oppervlaktewater en grondwater zijn beide zoet water.
Het is flink vervuild met:
- chemische stoffen, niet oplosbare stoffen en
    ziekteverwekkende bacteriën en virussen.
Er wordt drinkwater van gemaakt.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

3. Je kunt benoemen wat de gevolgen zijn van verbranding van fossiele brandstoffen.

Slide 34 - Tekstslide

4. Je kunt beschrijven op welke wijze er fijnstof in de lucht, smog en verzuring van de bodem ontstaat.

Slide 35 - Tekstslide

5. Je kunt benoemen welke gevolgen het versterkte broeikaseffect heeft.

Slide 36 - Tekstslide

Opdracht:
  • Vul je Word document nu aan met
     
    voorbeelden en uitleg van de begrippen.

HUISWERK:
  • lz: paragraaf 6.3 Afval    (TB176-181)
  • mk: opdr. 3, 7-11, 12a, 14, 16-18, 23


KLAAR?
Maak samenvatten voor de paragrafen 6.1-6.3 
(WB p.156-159)
timer
10:00

Slide 37 - Tekstslide