4h kua P2: les 6: muziekspel

4h kua P2: les 6: muziekspel
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

4h kua P2: les 6: muziekspel

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom bij KUA! 
  • Telefoon is weg voordat je het lokaal binnenkomt 
  • Jas uit & tas op de grond 
  • Laptop dicht op tafel
  • KUA mapje, schrift en pen op tafel 
timer
1:00

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag

1.  Kunstanalyse begrippen muziek: een basis
2. Muziekspel! 




Slide 3 - Tekstslide

Checklist:
Het leerdoel is in leerlingentaal geformuleerd.
Het leerdoel is volgens de RTTI-methodiek geformuleerd.
Het leerdoel geeft een omschrijving van de context (inhoud).
Er wordt een werkwoord gebruikt in het leerdoel (gedrag).

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.   
De condities worden weergeven in het leerdoel (voorwaarden).
Er zijn succescriteria gekoppeld aan het leerdoel (norm
Lesdoelen


  • Ik kan de muziekstijlen: rock 'n roll, soul, disco, punk & grunge, hiphop & rap, r&b, house & dance herkennen en beschrijven aan de hand van twee stijlkenmerken.

  • Ik kan de volgende muzikale aspecten herkennen en beschrijven in een muziekstuk: maat, ritme, melodie, tempo, dynamiek & klankkleur.

  • Ik kan 3 kenmerken noemen van een musical.


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Kunstanalyse muziek: een basis

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Bijvoorbeeld een
concert van een symfonieorkest, een optreden van een pop-/rockband, van een jazzband; een
muziektheaterstuk zoals een opera of een musical; een liederenrecital; koorwerk.


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Toonhoogte 
Hoogte van de klanken, instrumenten of stemmen. 
Melodie: je kan het vaak meezingen/neuriën. Luister goed naar hoe de tonen bewegen: beweeglijk, gevarieerd, herhalend of vlak. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Toonhoogte 
Elementen die met toonhoogte te maken hebben zijn: akkoorden, dissonant, consonant, een- en meerstemmigheid, homofonie en polyfonie,
atonaliteit en tonaliteit.
Een akkoord is een groep van meerdere tonen die tegelijk worden gespeeld. Meestal zijn het drie of meer tonen die goed samenklinken.

Slide 9 - Tekstslide

Dissonant en consonant
Deze termen gaan over hoe tonen samenklinken.

Dissonant = Spannend, wringend, klinkt soms "vals" of onrustig.
Voorbeeld: Als je C en F# tegelijk speelt, klinkt het schurend.
Consonant = Rustig, prettig en harmonieus.
Voorbeeld: Een C-akkoord (C-E-G) klinkt fijn en stabiel.
2. Eenstemmigheid en Meerstemmigheid
Dit gaat over het aantal melodieën dat tegelijk wordt gezongen of gespeeld.

Eenstemmigheid = Iedereen zingt of speelt dezelfde melodie.
Voorbeeld: Als een groep samen "Vader Jacob" zingt zonder extra stemmen.
Meerstemmigheid = Er zijn verschillende melodieën tegelijk.
Voorbeeld: Een koor met sopranen, alten, tenoren en bassen die verschillende noten zingen.
3. Homofonie en Polyfonie
Dit heeft te maken met hoe de stemmen samenwerken.

Homofonie = De melodie is het belangrijkst en de andere stemmen begeleiden.
Voorbeeld: Een zanger zingt de melodie en een piano speelt akkoorden erbij.
Polyfonie = Alle stemmen zijn even belangrijk en hebben hun eigen melodie.
Voorbeeld: Een fuga van Bach, waarin meerdere melodieën door elkaar heen lopen.
1. Toonhoogte 
Majeur: klinkt helder, blij en krachtig. Bv. het C-majeur akkoord (C - E - G). 

Mineur: klinkt mysterieus, verdrietig of spannend.
Bijvoorbeeld: het A-mineur akkoord (A - C - E).

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Arnold Schönberg 
Avant-garde (voorhoede)
Kunstenaars die hun tijd ver vooruit zijn
en vernieuwend zijn.
Braken met eerdere kunstopvattingen
en experimenteerden

Modernisme = loslaten regels 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schönberg
Tonaliteit houdt in dat de toonladder een hiërarchisch stelsel van tonen betreft. Er is een grondtoon, een rustpunt. 


Slide 12 - Tekstslide

Tonaliteit houdt in dat de toonladder een hiërarchisch stelsel van tonen betreft. Bij atonaliteit is de hiërarchie tussen de tonen losgelaten. Er is geen rustpunt meer. 
Toonladders 
Een toonladder is een reeks opeenvolgende tonen die stapsgewijs omhoog of omlaag gaan. De tonen in een toonladder volgen een vast patroon van hele en halve stappen. Een bekend voorbeeld is de majeurtoonladder (zoals C-majeur: C-D-E-F-G-A-B-C), die vrolijk klinkt. Een ander voorbeeld is de mineurtoonladder (zoals A-mineur: A-B-C-D-E-F-G-A), die vaak wat somberder klinkt. Toonladders vormen de basis van muziekstukken en helpen bepalen welke noten "goed" klinken binnen een bepaalde toonsoort.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Schönberg
Laat de regels van tonaliteit los en gaat vanaf 1900 atonale muziek componeren. 

Bij atonaliteit is de hiërarchie tussen de tonen losgelaten. Er is geen rustpunt meer. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 16 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Toonduur 
Toonduur is de lengte, de tijdsduur van klanken. Toonduur is bepalend voor de volgende aspecten:
Maat: met de maat kan je meetellen/meeklappen/meelopen

Dit is de indeling van de muziek in gelijke eenheden van één of meerdere tellen; bekend zijn
tweekwartsmaten (2/4, mars), driekwartsmaten (3/4, wals en mazurka bijvoorbeeld) en vierkwartsmaten
(4/4, tango).

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Toonduur 
Ritme
Dit is de indeling in tijd van korte en lange klanken en eventuele momenten van stilte tussen
deze klanken (rusten) en de accenten die hierin gelegd kunnen worden. Een bijzonder ritmisch
gegeven is de syncope: een verschuiving van het accent, waardoor het accent niet óp de tel

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Syncope 

Slide 21 - Tekstslide

. Een bijzonder ritmisch
gegeven is de syncope: een verschuiving van het accent, waardoor het accent niet óp de tel maar net
vóór of net ná de tel ligt.
3. Tempo 
Tempo is de snelheid van een muziekstuk. Muziekstukken kunnen snel of langzaam worden gespeeld
(hoog of laag tempo) en er kan sprake zijn van tempowisselingen waarbij vertraagd of versneld wordt. In
de popmuziek wordt tempo aangeduid met BPM (= Beats Per Minute)


Slide 22 - Tekstslide

Opmerking: ritme en tempo zijn twee verschillende fenomenen. Het tempo van een muziekstuk kan
langzaam zijn en toch snelle ritmische bewegingen kennen. 
4. Dynamiek
De afwisseling van harde en zachte klanken noemen we dynamiek. 
Als er grote contrasten zijn tussen luide en zachte klanken, spreek je van veel dynamiek

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe klinken deze instrumenten?

Slide 24 - Tekstslide

laat leerlingen eens proberen te beschrijven met woorden, hoe een trommel anders klinkt dan een piano. 
ze weten het wel, maar het gaat dus om de juiste woorden kiezen om de klankkleur te beschrijven.

5. Klankkleur 
Klankkleur = de karakteristieke klank waaraan je een stem of instrument of combinatie herkent


Slide 25 - Tekstslide

Voorbeelden van instrumenten en hun klankkleuren 🎶
Klankkleur (of timbre) is de unieke klank van een instrument. Dit maakt dat een viool anders klinkt dan een trompet, ook als ze dezelfde noot spelen.

1. Strijkinstrumenten (warm, zangerig, emotioneel)
Viool 🎻 → Helder en hoog, soms scherp of warm.
Altviool → Dieper en voller dan een viool.
Cello → Warm, donker en melancholisch.
Contrabas → Zeer laag en krachtig, met een diepe klank.
2. Blaasinstrumenten
Houtblazers (warm, zacht of speels)

Dwarsfluit → Zacht, dromerig of helder en sprankelend.
Klarinet → Warm en soepel, kan zowel vrolijk als droevig klinken.
Hobo → Helder, scherp en nasaal.
Fagot → Diep en donker, soms een beetje ondeugend.
Koperblazers (krachtig, helder, stralend)

Trompet → Fel, schetterend en feestelijk.
Hoorn → Warm en rond, soms mysterieus.
Trombone → Krachtig en breed, met een glijdende toon.
Tuba → Diep, zwaar en vol.
3. Toetsinstrumenten
Piano 🎹 → Kan zowel helder als warm klinken, afhankelijk van hoe je speelt.
Orgel → Majestueus en groots, kan verschillende klankkleuren nabootsen.
Klavecimbel → Dun en sprankelend, typisch voor barokmuziek.
4. Slaginstrumenten
Drumstel 🥁 → Ritmisch en krachtig, met verschillende klanken.
Marimba → Warm en houtachtig, een beetje zoals een xylofoon maar zachter.
Triangel → Helder en sprankelend, klinkt als een "ping".
5. Snaarinstrumenten (geplukt of aangeslagen)
Gitaar 🎸 → Akoestisch klinkt warm en rond, elektrisch kan scherp of scheurend zijn.
Harp → Dromerig, zacht en vloeiend.
Wil je een leuke oefening? Luister naar een muziekstuk en probeer de instrumenten te herkennen aan hun klankkleur! 🎵
6. 


Voor later: vorm en vormelementen 

Slide 26 - Tekstslide

Vorm en vormelementen komt later!!!!!!
Allemaal staan: ervaren
We lopen in een vierkwartsmaat (vier stappen)
Iemand klapt een ritme
Iemand bepaalt de melodie (zingen of neuriën)

Tempo / klankkleur

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Muziekspel

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bonus: musical

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Terugblik
  • Ik kan de muziekstijlen: rock 'n roll, soul, disco, punk & grunge, hiphop & rap, r&b, house & dance herkennen en beschrijven aan de hand van twee stijlkenmerken.

  • Ik kan de volgende muzikale aspecten herkennen en beschrijven in een muziekstuk: maat, ritme, melodie, tempo, dynamiek.

  • Ik kan 3 kenmerken noemen van een musical.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies