Quiz H1 t/m H4 (Les 7)

De grote 
Retaillandschap quiz!
Profiel Retail
Boek Hospitality, verkoopt en klantreis
Hoofdstuk 1-4
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
RetailMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

De grote 
Retaillandschap quiz!
Profiel Retail
Boek Hospitality, verkoopt en klantreis
Hoofdstuk 1-4

Slide 1 - Tekstslide

Een duidelijk voorbeeld van een 'shopping good' is:
A
Een auto.
B
Een spijkerbroek.
C
Een trouwring.
D
Een pot pindakaas.

Slide 2 - Quizvraag

Wat wordt verstaan onder 'branchevervaging'?
A
Een winkel heeft artikelen niet meer op voorraad.
B
Een winkel kan het artikel niet meer bestellen.
C
Een winkel verkoopt ook artikelen uit andere branches.
D
Het is niet duidelijk tot welke branche een artikel behoort.

Slide 3 - Quizvraag

Wat moet je doen bij een klantontmoeting?
A
Klanten negeren
B
Oogcontact maken
C
Telefoon gebruiken
D
Snel verkopen

Slide 4 - Quizvraag

Wat is juist met betrekking tot ruilen?
A
D. Ruilen is een gunst.
B
C. Klant altijd aankoopbedrag teruggeven.
C
A. De klant mag zelf bepalen hoe het opgelost wordt.
D
B. Hoe winkels moeten omgaan met ruilen is in de wet geregeld.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is zelfbediening?
A
Altijd met korting
B
Zelf iets kiezen en pakken
C
Iemand anders laten kiezen
D
Alleen in restaurants

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van prijsdistributie?
A
Het ontwikkelen van nieuwe producten.
B
De keuze van leveranciers.
C
Kortingen tijdens de uitverkoop.
D
Het maken van reclame.

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het doel van servicedistributie?
A
Klanten goed bedienen
B
Winkelruimte maximaliseren
C
Personeel besparen
D
Kostbare producten verkopen

Slide 8 - Quizvraag

Wat is randassortiment?
A
Oude voorraad die niet verkocht wordt
B
Hoofdproducten in de winkel
C
Alleen seizoensgebonden producten
D
Aanvullend assortiment naast hoofdproducten

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een microbedrijf?
A
Een bedrijf met meer dan 50 werknemers
B
Een bedrijf met maximaal 10 werknemers
C
Een bedrijf met 20 werknemers
D
Een bedrijf zonder medewerkers

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent 'diep assortiment'?
A
Producten met hoge prijzen
B
Alle producten van één merk
C
Minder producten in verschillende categorieën
D
Veel verschillende producten in één categorie

Slide 11 - Quizvraag

Wie is de eindgebruiker in de bedrijfskolom?
A
Groothandel
B
Leverancier
C
Consument
D
Producent

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van B2B?
A
Een online cursus voor iedereen
B
Een winkel verkoopt aan consumenten
C
Een leverancier verkoopt aan een fabriek
D
Een restaurant serveert maaltijden

Slide 13 - Quizvraag

Wie zijn de klanten in B2B?
A
Particulieren
B
Bedrijven en organisaties
C
Overheden
D
Stichtingen

Slide 14 - Quizvraag

Welke markt is een voorbeeld van ambulante handel?
A
Een warenhuis
B
Een weekmarkt in de stad
C
Een meubelzaak
D
Een tankstation

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een impulsaankoop?
A
Altijd noodzakelijke artikelen
B
Gekocht na lang nadenken
C
Ongepland artikel kopen
D
Kopen met korting

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een funshopper?
A
Klant die prijsbewust is
B
Klant die voor de gezelligheid winkelt
C
Klant met haast
D
Klant die iets nodig heeft

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een gesloten vraag?
A
Vraag over klantbeleving
B
Vraag met ja of nee antwoord
C
Vraag met meerdere opties
D
Vraag over klanttype

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het Engelse woord voor gastvrijheid?
A
Retail
B
Welcome
C
Customer service
D
Hospitality

Slide 19 - Quizvraag

Wat noem je communicatieproblemen?
A
Signalen
B
Feedback
C
Luisterproblemen
D
Ruis

Slide 20 - Quizvraag

Wat gebruik je bij ongewenst gedrag?
A
Actiemethode
B
Wachtstrategie
C
Luistertechniek
D
STOP-principe

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een touchpoint?
A
de fase van klantgedrag
B
een productaanbieding
C
moment van klantcontact met de winkel
D
de winkelomgeving

Slide 22 - Quizvraag

Wat beïnvloedt het koopgedrag van een klant?
A
fase van klantgedrag
B
soort aankoop
C
koopkracht
D
de openingstijden van de winkel

Slide 23 - Quizvraag

Hoe begin je een verkoopgesprek?
A
Met een gesloten vraag.
B
Met een open vraag.
C
Met een reflecterende vraag.
D
Met een keuzevraag.

Slide 24 - Quizvraag

Wat zijn de vijf stappen van de bestelprocedure?
A
Bestellen, bevestigen, betalen, leveren, afhandelen.
B
Bevestigen, betalen, leveren, retourneren, afhandelen.
C
Kiezen, testen, kopen, retourneren, afhandelen.
D
Informeren, verkopen, verzenden, retourneren, afhandelen.

Slide 25 - Quizvraag

Hoeveel procent mag een maximale aanbetaling zijn?
A
10%
B
33%
C
50%
D
60%

Slide 26 - Quizvraag

Wat beschrijft de algemene voorwaarden?
A
De prijs van producten en diensten.
B
De levertijd van bestellingen.
C
Het retourbeleid van de winkel.
D
Rechten en plichten van klant en ondernemer.

Slide 27 - Quizvraag

Welke stelling over de bedrijfskolom is juist?
A
De geldstroom loopt van hoog naar laag.
B
De goederenstroom loopt van beneden naar omhoog.
C
De informatiestroom loopt beide richtingen op.
D
De goederenstroom loopt beide richtingen op.

Slide 28 - Quizvraag