Periode 3 - H4. Begeleidt de klantreis in de verkoopomgeving

1 / 55
volgende
Slide 1: Tekstslide
RetailMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 55 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Indeling periode

Lesweek 1 Introductie/  Retaillandschap
Lesweek 2 Geen les/ Bezoek 2e kamer
Lesweek 3 Vervolg Retaillandschap
Lesweek 4 De klantreis
Lesweek 5 De klantreis (Deel 2)
Lesweek 6 OGO (actieve opdracht buiten de school)
Lesweek 7 Ontvangt de klant in de verkoopomgeving
Lesweek 8 Begeleidt de klantreis in de verkoopomgeving - Quiz H1 t/m H4
Lesweek 9 Geen les/ Geen les
Lesweek 10 Toets hoofdstuk 1 t/m 4 - Examenweek / + Huiswerk af

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen
  • de studenten kunnen onderscheid maken tussen de verschillende "soorten vragen" (4x) en toepassen.
  • kan 2 rechten benoemen die consumenten hebben
  • Kennisquiz H1 t/m H4 voorbereiding toets 

Slide 5 - Tekstslide

Hoe spreek je de klant aan?
Hangt af van:
  • Winkelconcept
  • Leeftijd
  • Bekendheid
  • Drukte in de winkel
  • Verbale/non-verbale houding (Haast/geduldig/boos)

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Fase 1 - De ontmoeting
Open vraag
  • Waar je geen ja of nee op kan beantwoorden
  • W- vragen
  • Bevorderen een goede werksfeer
  • Verminderen de druk op de klant
  • Motiveren de klant om meer informatie te geven
  • Doen en laat de klant meedenken
  • Geven je het antwoord om je argumentatie te onderbouwen


Slide 9 - Tekstslide

Fase 1 - De ontmoeting
Gesloten vraag
  • Klant een keuze geven, 1 antwoord mogelijk
  • Ja/nee, zwart/wit,……)
  • Snel, kan dwingerig worden opgevat








Slide 10 - Tekstslide

Fase 1 - De ontmoeting
Keuze vraag
  • In de vraag zit altijd het woordje “of”
  • Wanneer het verkoopgesprek al gevorderd is en de koopwens min of meer duidelijk is.
  • Om een standpunt “af te dwingen”
  • De klant moet een keuze maken
  • Hiermee kun je het gesprek in een bepaalde richting te sturen









Slide 11 - Tekstslide

Fase 1 - De ontmoeting
Keuze vraag
  • In de vraag zit altijd het woordje “of”
  • Wanneer het verkoopgesprek al gevorderd is en de koopwens min of meer duidelijk is.
  • Om een standpunt “af te dwingen”
  • De klant moet een keuze maken
  • Hiermee kun je het gesprek in een bepaalde richting te sturen









Slide 12 - Tekstslide

Fase 1 - De ontmoeting
Reflecterende vraag
  • Bij weerstand of twijfel
  • Herhaal de opmerking van de klant
Voorbeelden: 
  • U vindt deze schoen niet zo prettig zitten. Wat vindt u er niet prettig aan?
Kenmerken: 
  • Vraag waarin een indruk wordt samengevat om te toetsen of men het goed heeft begrepen.
Voordelen: 
  • Werkt stimulerend. Werkt belonend. Werkt confronterend. Levert aanknopingspunten op.
Nadelen: 
  • Kan afschrikken. Kans dat alles nog eens herhaald wordt.













Slide 13 - Tekstslide

Soorten vragen (4x)
Indirecte vragen
  • Klant verleiden tot een bepaalde keuze
B.v. : Ik ben benieuwd naar u keuze of  Ik ben benieuwd wat u hiervan vindt
  • Je kunt het gesprek sturen
  • Klant moet nadenken en een keuze maken



Cocktailvragen
  • Mix van vragen
  • Klant kan altijd op 1 vraag antwoorden
  • Welke vraag eerst > verwarrend
Liever niet!













Slide 14 - Tekstslide

Soorten vragen (4x)
Suggestieve vragen
  • In de vraag geef je een oordeel/mening
  • Wat vindt u van deze prachtige vaas?
  • Je kunt het gesprek (enthousiasme) sturen
  • Klant durft geen eigen mening aan te geven

Samenvattende vraag
  • Gesloten vraag
  • U, bent op zoek naar……………………., klopt dat?
  • Controle!














Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Afmaken opdrachten 2 - 14:
H1 - 1-18
H2 - 2-15
H3 - 1-12 (geen 3c/d en 9)
H4 - 2-14
WOENSDAG 23 APRIL klaar in Boomdigitaal

PAUZE 11:30 - 11:45
AFSLUITENDE QUIZ - 11:45 - 12:15

Slide 26 - Tekstslide

TIP: H1 t/m H4:
Voorbereiding voor de toets zie 
mogelijkheden per hoofdstuk
 in de digitale omgeving onder
Test je kennis

Slide 27 - Tekstslide

De grote 
Retaillandschap quiz!
Profiel Retail
Boek Hospitality, verkoopt en klantreis
Hoofdstuk 1-4
Inloggen LESSON UP

Slide 28 - Tekstslide

Een duidelijk voorbeeld van een 'shopping good' is:
A
Een auto.
B
Een spijkerbroek.
C
Een trouwring.
D
Een pot pindakaas.

Slide 29 - Quizvraag

Wat wordt verstaan onder 'branchevervaging'?
A
Een winkel heeft artikelen niet meer op voorraad.
B
Een winkel kan het artikel niet meer bestellen.
C
Een winkel verkoopt ook artikelen uit andere branches.
D
Het is niet duidelijk tot welke branche een artikel behoort.

Slide 30 - Quizvraag

Wat moet je doen bij een klantontmoeting?
A
Klanten negeren
B
Oogcontact maken
C
Telefoon gebruiken
D
Snel verkopen

Slide 31 - Quizvraag

Wat is juist met betrekking tot ruilen?
A
D. Ruilen is een gunst.
B
C. Klant altijd aankoopbedrag teruggeven.
C
A. De klant mag zelf bepalen hoe het opgelost wordt.
D
B. Hoe winkels moeten omgaan met ruilen is in de wet geregeld.

Slide 32 - Quizvraag

Wat is zelfbediening?
A
Altijd met korting
B
Zelf iets kiezen en pakken
C
Iemand anders laten kiezen
D
Alleen in restaurants

Slide 33 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van prijsdistributie?
A
Het ontwikkelen van nieuwe producten.
B
De keuze van leveranciers.
C
Kortingen tijdens de uitverkoop.
D
Het maken van reclame.

Slide 34 - Quizvraag

Wat is het doel van servicedistributie?
A
Klanten goed bedienen
B
Winkelruimte maximaliseren
C
Personeel besparen
D
Kostbare producten verkopen

Slide 35 - Quizvraag

Wat is randassortiment?
A
Oude voorraad die niet verkocht wordt
B
Hoofdproducten in de winkel
C
Alleen seizoensgebonden producten
D
Aanvullend assortiment naast hoofdproducten

Slide 36 - Quizvraag

Wat is een microbedrijf?
A
Een bedrijf met meer dan 50 werknemers
B
Een bedrijf met maximaal 10 werknemers
C
Een bedrijf met 20 werknemers
D
Een bedrijf zonder medewerkers

Slide 37 - Quizvraag

Wat betekent 'diep assortiment'?
A
Producten met hoge prijzen
B
Alle producten van één merk
C
Minder producten in verschillende categorieën
D
Veel verschillende producten in één categorie

Slide 38 - Quizvraag

Wie is de eindgebruiker in de bedrijfskolom?
A
Groothandel
B
Leverancier
C
Consument
D
Producent

Slide 39 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van B2B?
A
Een online cursus voor iedereen
B
Een winkel verkoopt aan consumenten
C
Een leverancier verkoopt aan een fabriek
D
Een restaurant serveert maaltijden

Slide 40 - Quizvraag

Wie zijn de klanten in B2B?
A
Particulieren
B
Bedrijven en organisaties
C
Overheden
D
Stichtingen

Slide 41 - Quizvraag

Welke markt is een voorbeeld van ambulante handel?
A
Een warenhuis
B
Een weekmarkt in de stad
C
Een meubelzaak
D
Een tankstation

Slide 42 - Quizvraag

Wat is een impulsaankoop?
A
Altijd noodzakelijke artikelen
B
Gekocht na lang nadenken
C
Ongepland artikel kopen
D
Kopen met korting

Slide 43 - Quizvraag

Wat is een funshopper?
A
Klant die prijsbewust is
B
Klant die voor de gezelligheid winkelt
C
Klant met haast
D
Klant die iets nodig heeft

Slide 44 - Quizvraag

Wat is een gesloten vraag?
A
Vraag over klantbeleving
B
Vraag met ja of nee antwoord
C
Vraag met meerdere opties
D
Vraag over klanttype

Slide 45 - Quizvraag

Wat is het Engelse woord voor gastvrijheid?
A
Retail
B
Welcome
C
Customer service
D
Hospitality

Slide 46 - Quizvraag

Wat noem je communicatieproblemen?
A
Signalen
B
Feedback
C
Luisterproblemen
D
Ruis

Slide 47 - Quizvraag

Wat gebruik je bij ongewenst gedrag?
A
Actiemethode
B
Wachtstrategie
C
Luistertechniek
D
STOP-principe

Slide 48 - Quizvraag

Wat is een touchpoint?
A
de fase van klantgedrag
B
een productaanbieding
C
moment van klantcontact met de winkel
D
de winkelomgeving

Slide 49 - Quizvraag

Wat beïnvloedt het koopgedrag van een klant?
A
fase van klantgedrag
B
soort aankoop
C
koopkracht
D
de openingstijden van de winkel

Slide 50 - Quizvraag

Hoe begin je een verkoopgesprek?
A
Met een gesloten vraag.
B
Met een open vraag.
C
Met een reflecterende vraag.
D
Met een keuzevraag.

Slide 51 - Quizvraag

Wat zijn de vijf stappen van de bestelprocedure?
A
Bestellen, bevestigen, betalen, leveren, afhandelen.
B
Bevestigen, betalen, leveren, retourneren, afhandelen.
C
Kiezen, testen, kopen, retourneren, afhandelen.
D
Informeren, verkopen, verzenden, retourneren, afhandelen.

Slide 52 - Quizvraag

Hoeveel procent mag een maximale aanbetaling zijn?
A
10%
B
33%
C
50%
D
60%

Slide 53 - Quizvraag

Wat beschrijft de algemene voorwaarden?
A
De prijs van producten en diensten.
B
De levertijd van bestellingen.
C
Het retourbeleid van de winkel.
D
Rechten en plichten van klant en ondernemer.

Slide 54 - Quizvraag

Welke stelling over de bedrijfskolom is juist?
A
De geldstroom loopt van hoog naar laag.
B
De goederenstroom loopt van beneden naar omhoog.
C
De informatiestroom loopt beide richtingen op.
D
De goederenstroom loopt beide richtingen op.

Slide 55 - Quizvraag