Periode 2 Gespreksvaardigheid

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 2

11 november

1e les periode 2

Gespreksvaardigheid (Gesprekken)

Vandaag:

- Terugblik domeintoets vorige week

- Bespreken planning periode 2

- Behandelen Gesprekken 1.1 Voorbereiding + 1.2 Sociaal-communicatieve vaardigheden

- Aan de slag met de opdrachten

De domeintoets Lezen vorige week

- Twee voldoendes: 6,4 en 5,7 (3F)

- 11 onvoldoendes. Laagste cijfer(s): 3,3

Hand omhoog (ja) of omlaag (nee):

Voor de domeintoets van vorige week heb ik mijn uiterste best gedaan, een hoger cijfer zat er ook niet in.

Hand omhoog (ja) of omlaag (nee):

- Ik heb de vorige periode alle opdrachten gemaakt die ik moest maken volgens de planning.

Wat heb jij nog nodig om wel een voldoende (of een hoger cijfer) te halen voor Lezen & Luisteren?

Planning periode 2

- Definitieve planning volgt volgende week
- 2 weken les, in week 48 (25 november) gastles.

Gastles van Sara Dubbeldam (@whensarasmiles)

Gesprekken 1.1 - Voorbereiding

Waarom een gesprek voorbereiden?

Waarom een gesprek voorbereiden?

- Je bereikt je gespreksdoel beter, omdat je betere antwoorden geeft wanneer je er al over hebt nagedacht.

- Je kunt sneller en beter reageren op je gesprekspartner, omdat je niet meer hoeft na te denken over je reactie.

 

 

Tips

- Bedenk van tevoren het doel van het gesprek en wat je ervan verwacht

- Verzamel informatie die je tijdens het gesprek bij de hand moet hebben om professioneel over te komen en snel te kunnen reageren

- Noteer in steekwoorden belangrijke informatie, vragen of zinnen die je in het gesprek kunt gebruiken

Doorvraag: "wat bedoelt u met..."

Controlevraag: "dus als ik het goed begrijp..."

Een medestudent zegt tijdens een overleg dat hij jouw idee niet goed vindt.
Welke vraag stel je om verduidelijking te krijgen?

1. Heb jij een beter idee dat je met ons kunt delen?
2. Waarom vind je het geen goed idee?

- Zou je de eerste vraag zelf ook stellen? Waarom wel/niet?
- De tweede vraag is een suggestieve vraag (= vraag die bewust of onbewust naar een antwoord stuurt).

Welke mening zit er in die vraag?
- Kan de nieuwe collega eerlijk antwoord geven op de derde vraag?

1.2 Sociaal-communicatieve vaardigheden

= Vaardigheden die je gebruikt om effectief met anderen te communiceren en samen te werken

Wat kun je vertellen over formeel en informeel taalgebruik en wanneer je de verschillende vormen gebruikt?

informeel = persoonlijk, ongedwongen taal

formeel = zakelijk, beleefde taal

Non-verbale communicatie

Wat is dat?

Non-verbale communicatie

- Communicatie zonder woorden, bijvoorbeeld:

lichaamshouding, gebaren, intonatie, gezichtsuitdrukking

Let bij een zakelijk gesprek op:

- dat je je gesprekspartner aankijkt

- knik om te laten zien dat je luistert of maak luistergeluiden

- gebruik rustige gebaren die passen bij wat je zegt

- praat op een vriendelijke en geïnteresseerde toon

Non-verbale communicatie gesprekspartner

- Let ook op de non-verbale communicatie van degene met wie je het gesprek voert

- Wat zeggen de houding, gebaren, uitdrukking en intonatie?

- Ga na of dat klopt bij wat jij zegt

- Trek niet te snel conclusies, maar probeer met een vraag te controleren of jouw interpretatie klopt, bijvoorbeeld:

‘Ik zie dat je bedenkelijk kijkt. Denk je dat het gaat lukken of wil je liever dat ik het voordoe?’

Een cliënt moet even op haar beurt wachten. Als je vervolgens komt helpen, zegt ze: ‘Ben je daar nou eindelijk?! Jij kunt ook niet doorwerken, hè?’
Noteer wat jij zou zeggen tegen de cliënt.

Aan de slag met de opdrachten:

Noordhoff NU Nederlands
Gesprekken

1.1 Voorbereiding: maken opdracht 1, 4 en 5
1.2 Sociaal-communicatieve vaardigheden: maken opdracht 1 en 3