Beeldspraak les 2

Goedemorgen!
Zorg ervoor dat je chromebook en je leesboek op tafel liggen, dan kunnen we straks snel aan de slag!
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Goedemorgen!
Zorg ervoor dat je chromebook en je leesboek op tafel liggen, dan kunnen we straks snel aan de slag!

Slide 1 - Tekstslide

Beeldspraak

Slide 2 - Woordweb

Beeldspraak
Je gebruikt woorden die je niet letterlijk bedoeld.
Figuurlijk taalgebruik
Drie verschillende soorten:
- vergelijking
- metafoor
- personificatie


Slide 3 - Tekstslide

Vergelijking
  1.  Het woordje 'als' staat in de zin 
  2. De eigenschap is vaak duidelijk aanwezig in de zin.
  3. Er staan twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken.
Voorbeelden:
  • Maartje en Lotte zijn zo blind als een mol
  • Hij is zo doof als een kwartel
  • Mijn buurman heeft zijn mond open gapend als een vis.

Slide 4 - Tekstslide


Slide 5 - Open vraag


Slide 6 - Open vraag

Metafoor
  1. Er is geen duidelijke eigenschap aanwezig in de zin.
  2. Meer interpretatie vrijheid: je kunt zelf bepalen hoe je het opvat.
Voorbeelden:
  • Zullen we die olifant eens beklimmen?
  • Met lood in mijn schoenen ging ik naar de tandarts.
  •  Samen stonden we aan de voet van de berg.

Slide 7 - Tekstslide

Ze zitten in
de puree.

Slide 8 - Open vraag

Personificatie
Dieren, planten of andere dingen krijgen een menselijke eigenschap. Stel de controle vraag: "Kan de zon zijn best doen?"  Als het antwoord nee is, is het een personificatie. 
Voorbeelden:
  • De zon doet zijn best tevoorschijn te komen. 
  • De toekomst lacht me tegemoet. 
  • Onze tuin snakt naar regen. 


Slide 9 - Tekstslide

Stel de controle vraag bij de volgende zin: "De Citroën uit 1985 kwam hoestend en proestend op gang. "

Slide 10 - Open vraag

De tijd kruipt voorbij.
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie

Slide 11 - Quizvraag

Zij is zo sterk als een beer
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie

Slide 12 - Quizvraag

Marleen kijkt door een roze bril.
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Noem een vergelijking (V), een metafoor (M) of een personificatie (P).

Slide 15 - Open vraag

Bedenk zelf!
Kies twee zelfstandige naamwoorden:
Voorbeeld: kasteel, groen stoplicht 
Maak een zin waarin de twee woorden voorkomen:
Het kasteel werkte als een groen stoplicht voor het toerisme in het drop.

auto, hond: De auto trok als een hond.

Slide 16 - Tekstslide


Slide 17 - Open vraag

Opdracht
Werk samen in tweetallen en zoek de personificaties uit het gedicht. 

Je mag op het papier schrijven ;-)

Slide 18 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 19 - Open vraag