Thema 3, les 14 aanwijzend en bijvoeglijk voornaamwoord

De fiets is mooi

de ........ fiets
A
mooi
B
mooie
1 / 29
volgende
Slide 1: Quizvraag
TaalBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

De fiets is mooi

de ........ fiets
A
mooi
B
mooie

Slide 1 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

lesdoel 
1
Jullie kunnen een aanwijzend voornaamwoord herkennen, benoemen en gebruiken in een zin.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

bijvoeglijk naamwoord
Het boek is dik.
Het dikke boek.
een dik boek

Het raam is vuil
Het vuile raam
een vuil raam

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het kind is lief.

Het ...........kind
A
lief
B
lieve

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

de muur is hard.
De ........ muur.

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord?
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De gouden ring
De grote gorilla

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over het naamwoord.
een mooie auto
een groot ijsje


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vul een bijvoeglijk naamwoord in
een......... huis:

Slide 10 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

vul een bijvoeglijk naamwoord in
een......... appel:

Slide 11 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden?
Stop ze in de brievenbus.

vervelende
parasol

voetballen
beroemde

blauwe

het
grote

wij 
achter

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke aanwijzende voornaamwoorden ken jij?

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het aanwijzend voornaamwoord?
Wanneer is dit monument gemaakt?

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

lesdoel 2
Jullie kunnen een aanwijzend voornaamwoord herkennen, benoemen en gebruiken in een zin.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Video

Bron video.
Welke aanwijzende voornaamwoorden horen bij het lidwoord
de

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke aanwijzende voornaamwoorden horen bij het lidwoord
het

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het aanwijzend voornaamwoord:

Ik pak deze schep wel morgen.

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het aanwijzend voornaamwoord:

Ik loop achter die man aan.

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het aanwijzend voornaamwoord:

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het aanwijzend voornaamwoord:

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar zie ik 2 aanwijzend voornaamwoorden voor
DICHTBIJ.
A
Deze, Die
B
Dit, Dat
C
Dit, Deze
D
Die, Dat

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dichtbij of veraf


Deze vaas
Tip:
de vaas
A
dichtbij
B
veraf

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dichtbij of veraf


Dit vaasje
Tip:
het vaasje
A
dichtbij
B
veraf

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dichtbij of veraf


Die fiets
Tip:
de fiets
A
dichtbij
B
veraf

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dichtbij of veraf


Dat fietsje
Tip:
het fietsje
A
dichtbij
B
veraf

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

taal
Thema 2, les 14
bladzijde 40

Maak alle opgaven.

Snap je het niet vraag hulp aan juf.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies