Herhaling 1.1 t/m 3.3

Herhaling 1.1 t/m 3.3
Lesbrief Europa
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling 1.1 t/m 3.3
Lesbrief Europa

Slide 1 - Tekstslide

Twee beweringen:
1. Specialisatie van landen leidt tot meer internationale handel.
2. Meer internationale handel leidt tot meer specialisatie van landen.
A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout

Slide 2 - Quizvraag

Twee beweringen:
1. Als de loonkosten (in %) harder stijgen dan de arbeidsproductiviteit, verslechtert de concurrentiepositie.
2. Als de loonkosten per arbeider met 10% stijgen, en de arbeidsproductiviteit stijgt met 12%, dalen de loonkosten per product
A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout

Slide 3 - Quizvraag

De Europese Unie (EU) streeft naar een gemeenschappelijke markt. Een gemeenschappelijke markt houdt in dat er, behalve vrij verkeer van goederen en diensten, ook vrij verkeer van kapitaal en arbeid komt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Hoewel de lonen in India veel lager liggen dan in Korea, is het toch goedkoper om in Korea grote zeeschepen te bouwen. De voornaamste oorzaak daarvan is dat ...
A
Korea een gunstiger ligging heeft dan India.
B
De arbeidsproductiviteit in Korea veel hoger is dan in India.
C
Korea een betere concurrentiepositie heeft dan India.
D
Korea een rijker land is dan India.

Slide 5 - Quizvraag

Als iedereen voor zichzelf de voordeligste keuze maakt, maar de uitkomst voor iedereen gezamenlijk niet optimaal is, spreken we van een ...

Slide 6 - Open vraag

In een jaar is het overheidstekort van een EMU-land € 19 miljard. Dit is 2,6% van het bbp. De staatsschuld van dit land bedraagt € 408 miljard.

Bereken de staatsschuldquote van dit land in dat jaar. Rond af op één decimaal.
A
46,2%
B
55,8%
C
62,7%
D
64,7%

Slide 7 - Quizvraag

Er zijn drie redenen waarom het overheidstekort niet hoger mag worden dan 3% van het bbp. Welke van de onderstaande antwoorden is GEEN reden.
A
Hoge tekorten leiden tot hogere inflatie.
B
Hoge tekorten leiden tot hogere rente.
C
Hoge tekorten leiden tot hogere inkomsten van de overheid.
D
Hoge tekorten brengen overheidstaken in gevaar.

Slide 8 - Quizvraag

Totale overheidsuitgaven: 134 miljard
Totale overheidsontvangsten: 122 miljard
Aflossingen staatsschuld: 15 miljard
Wat gebeurt er met de staatsschuld van het land?
A
De staatsschuld neemt af met 3 miljard
B
De staatsschuld neemt toe met 3 miljard
C
De staatsschuld neemt toe met 12 miljard
D
De staatsschuld neemt toe met 27 miljard

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de dominante strategie van H&M?
A
Wel korting geven
B
Geen korting geven

Slide 10 - Quizvraag

Welke afspraken hebben de EMU landen in het stabiliteitspact gemaakt?
A
Staatsschuld mag maximaal 3% van het BBP zijn en het overheidstekort 60%
B
De staatsschuld mag maximaal 60% van het BBP zijn en het overheidstekort 3%
C
De groei van de overheidsuitgaven moet onder de 3% blijven

Slide 11 - Quizvraag

In een krant stond dat de Europese Unie (EU) de invoerrechten voor producten uit de 48 armste landen van de wereld gaat afschaffen. Dat heeft tot gevolg dat de concurrentiepositie van exporteurs uit die armste landen ...(1)... en dat de inflatie in de EU ...(2)...
A
1 = verbetert, 2 = stijgt
B
1 = verslechtert, 2 = stijgt
C
1 = verbetert, 2 = daalt
D
1 = verslechtert, 2 = daalt

Slide 12 - Quizvraag

Indexcijfer loon per werknemer: 134,1
Indexcijfer loonkosten per product: 118,2

Bereken met hoeveel procent de arbeidsproductiviteit is gestegen/gedaald.
A
13,5% gedaald
B
13,5% gestegen
C
12,9% gedaald
D
12,9% gestegen

Slide 13 - Quizvraag

Gegevens van een autofabriek:
Aantal werknemers: 1.200
Loonkosten per werknemer: € 4.000 per maand.
Totale productie: 30.000 auto's per jaar

Bereken de loonkosten per product (afgerond op hele euro's)
A
€ 160
B
€ 1.600
C
€ 1.920
D
€ 9.000

Slide 14 - Quizvraag

Bij een vestiging in een land kijkt een bedrijf niet of het minst naar ...
A
Politieke en maatschappelijke stabiliteit
B
Infrastructuur
C
Bevolkingsomvang
D
Loonkosten per product

Slide 15 - Quizvraag