12.01.24 Unit 4 Lesson 4.1 Basis

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, k, tLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

15 January 2024

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afspraken in 2024
  • Als je iets wilt zeggen, steek je je hand op
  • Je luistert/ bent dus stil en werkt mee
  • Je schrijft mee in je schrift/werkboek/Chromebook
  • Je kletst niet met je klasgenoten en reageert niet op/naar anderen
  • Je gebruikt je Chromeboek alleen als het nodig is
  • Je maakt je huiswerk, of je ouders worden geïnformeerd
  • Als je geen pen of boek niet hebt, dan blijf je voor een extra les

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesson plan
Unit 4
Lesson 4.1 Reading
Future Tense (will - won't)
Degrees of comparison
Practise More 4.1
Homework

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

My goal - our goals
I know what word "Classifields" means and...
I know how to use 'Future' + 'degrees of comparison' 
and 
the new words (Lesson 4.1)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

What does the term
"advertising"
mean to you?

Slide 6 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

The Definition
Advertising = Influencing a person to “buy” a product, a service or an idea.

Advertisement = Something that promotes a product, by emotive or persuasive means.

page 6 "Introduction"

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Is advertising good or bad?
GOOD
BAD

Slide 9 - Poll

Yes, it can be harmful. But it can also be extremely beneficial to society. Advertising is an incredibly effective and powerful way to spread the word about important issues and products, such as AIDS awareness, diabetes monitors, tobacco and alcohol risks, and other health-related concerns.
Advertising influences most of the ...
A
Products we buy every day
B
Choices we make every day
C
Relationships we have with others
D
Things we care for

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Words Unit 4 Lesson 1, page 11

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

UNIT 4

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Classifieds
Meaning:
Small advertisements placed in a newspaper and organized in categories or classes.

Advertisements in a newspaper are typically short, as they are charged for by the line or word, and are one newspaper column wide. ... 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In de vorige les hebben we het gehad over abbreviations. Wat zijn dat?
Noem ook een voorbeeld.

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Future

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat hebben deze zinnen met elkaar gemeen?
 
  1. I will do my homework next time.
  2. We will live on Mars in 2035.
  3. I will be there!





  • Ze geven allemaal aan dat er nog iets staat te gebeuren. 
  • Ze spelen zich dus af in de toekomst.
  • In alle zinnen staat 'will' + het hele werkwoord.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Video

Deze slide heeft geen instructies

beloftes/ aanbiedingen/ snelle beslissingen/ voorspellingen

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kijk maar..
  • I will do my homework next time. 
  •        Ik zal mijn huiswerk de volgende keer maken. 
  • We will live on Mars in 2035.
  •        We zullen in 2035 op Mars wonen. 
  • I will be there!
  •        Ik zal er zijn. 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

FUTURE  (Will - Won't)
Wanneer je over de toekomst praat, kun je will gebruiken.
Will wordt gebruikt om iets aan te bieden, iets te beloven of om voorspellingen te maken.

Je gebruikt will + het hele werkwoord.  
Je kunt  'will" samentrekken tot ...`ll.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Future: SHALL
Je gebruikt Shall in vragen over de toekomst met
 I & We ... als je iets aanbied of een voorstel doet.

Shall I help you? 
When shall we meet?

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Let dus op:
Bevestigende zin: (+)

will + hele werkwoord

We will live on Mars in 2035.
Ontkennende zin: (-)

will not (won't) + hele werkwoord

We will not live on Mars in 2035.
Vragende zin: (?)

will + ow + hele werkwoord


Will we live on Mars in 2035?

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

will ....
will ....

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

She ___________ turn sixteen next June.
Future + will / shall: we / shall + hele werkwoord
will
shall

Slide 26 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

He ___________ tell you what to do.
Future + will / shall: we / shall + hele werkwoord
will
shall

Slide 27 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

___________ I help you with your homework?
Future + will / shall: we / shall + hele werkwoord
Will
Shall

Slide 28 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

1. The weather ________ be sunny and dry tomorrow.

 2. Marc ________ join us for dinner, he's not hungry.

 3. _______ we meet at eight on Friday?

4.   Maybe they _______ give you you money back if you ask nicely.
will
won't
shall
will

Slide 29 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Degrees of comparison.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Comparisons
Als we het hebben over comparisons (vergelijkingen), dan gebruiken we altijd:
bijvoeglijke naamwoorden (woorden die dus iets vertellen over een zelfstandig naamwoord). 

Neem dat wat in de blokjes staat over: 
Zelfstandig naamwoord: 
woorden waar je de, het en een voor kunt zetten. 

(mensen, dieren en dingen)
Bijvoeglijk naamwoord: 

Woorden die iets zeggen over een zelfstandig naamwoord.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vergelijken, page 15 (9)

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

John is ..... than Pete. (nice)
A
nicest
B
nice
C
nicer
D
niceer

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Visiting a museum is ...... than visiting a party. (boring)
A
boringer
B
most boring
C
more boring
D
boringest

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

This question is ..... than that question. (easy)
A
easier
B
easiest
C
more easy
D
easyer

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

That guy is just as ...... that guy.(tall)
A
taller
B
as taller as
C
tallest
D
tall as

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

I've got .......
money than you.(much)
A
mucher
B
much
C
more
D
morer

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bungee jumping is ........
windsurfing. (dangerous)
A
Dangerouser
B
dangerousest as
C
more dangerouser
D
more dangerous

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Let's practise
Unit 4 - 
Lesson 1 Reading - 

Exc. 7 t/m 10, page 14 t/m 18
+ Unit 4, Lesson 1 - PractiseMore

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

I know what "Classifields" mean and...
I know how to use "Future + Degrees of comparison"
and the new words
Yes
No
Almost

Slide 40 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Homework
Leren: Unit 4, Lesson 1 - 
Words 4.1,  page 11

Maken: 
Exc. 7 t/m 10, page 14 t/m 18
+ Unit 4, Lesson 1 - PractiseMore

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies