Argumenteren - les 4

Argumenteren
Hoofdstuk 2
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Argumenteren
Hoofdstuk 2

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Gerwin van der Werf - De Droomfabriek
  • H2 Argumenteren
  • Verder met Ingezonden brief

Slide 2 - Tekstslide

Schrijversbezoek
Dinsdag 27 februari

We lezen H1 uit De Droomfabriek
-Is dit een boek dat je verder zou willen lezen (periode 3)?
-Hoe denk je dat het verhaal verder zal gaan?
-Wat kun je vertellen over het gekozen perspectief?
-Wie is de hoofdpersoon?
-Wanneer speelt het verhaal zich af? 

Slide 3 - Tekstslide

Argumenteren
Nieuw Nederlands - Hoofdstuk 2

Slide 4 - Tekstslide

paragraaf  2 Argumentatie
Doelen:
  • Ik kan enkelvoudige, onderschikkende, nevenschikkende afhankelijke en nevenschikkende onafhankelijke argumentatie onderscheiden.

Slide 5 - Tekstslide

Argumentatiestructuren

Slide 6 - Tekstslide

argumentatiestructuren
Er zijn vier basisstructuren van argumentatie:
1 enkelvoudige argumentatie
2 onderschikkende argumentatie
3 nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten
4 nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten


Slide 7 - Tekstslide

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.

 HET WAS EEN LEUKE LES 

DE DOCENT WAS IN EEN GOEDE BUI

Slide 8 - Tekstslide

Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.
DE DOCENT MOET NIET TE LANG AAN HET WOORD BLIJVEN

DE UITLEG MOET KORT EN BONDIG ZIJN

IK KAN ME SLECHTS VIER MINUTEN CONCENTREREN

Slide 9 - Tekstslide

nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten
Bij nevenschikkende argumentatie gebruik je meer dan één argument. 

Bij onafhankelijke argumenten zijn de argumenten los van elkaar te gebruiken; ze hebben elkaar niet nodig. Tussen de twee blokjes naast elkaar past het woord EN.

Slide 10 - Tekstslide

nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten

Slide 11 - Tekstslide

 nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumentatie
Bij nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumentatie kan het ene argument niet zonder het andere argument: ze zijn van elkaar afhankelijk, vormen een combinatie.

Slide 12 - Tekstslide

 nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumentatie

IK GA NIET STUDEREN IN LEIDEN

MIJN BROER WOONT DAAR                   IK WIL NIET IN DEZELFDE                                                                      STAD STUDEREN ALS MIJN BROER

Slide 13 - Tekstslide

Tijdens een online les moet iedereen de camera aanzetten. Als je elkaar kunt zien, is er meer interactie en als je je camera aan hebt, let je beter op. Het praat namelijk makkelijker als je elkaar ziet.
Zet alles op de juiste plek in het argumentatiestructuur
Het praat namelijk makkelijker als je elkaar ziet.
Tijdens een online les moet iedereen de camera aanzetten.
Als je je camera aan hebt, let je beter op.
Als je elkaar kunt zien, is er meer interactie.

Slide 14 - Sleepvraag

Opdracht

Slide 15 - Tekstslide

oefenen blokjesschema
  • Maak een twee- of een drietal.
  • Kies een van de voorwerpen uit de envelop. 
  • Probeer dit voorwerp te verkopen.
  • Bedenk minimaal 5 argumenten.
  • Noteer je standpunt en je argumenten in een blokjesschema.
  • Lever een uitgewerkt (volledig uitgeschreven) schema in op A3-papier.

        Overtuig je publiek dat je dit voorwerp écht aan moet schaffen.




Slide 16 - Tekstslide

oefenen blokjesschema
Overtuig je publiek om dit voorwerp aan te schaffen:
Noteer je standpunt en argumenten in een blokjesschema

check:  -van boven naar beneden    WANT
                -van onder naar boven          DUS
                -van links naar rechts             EN

Slide 17 - Tekstslide

oefenen blokjesschema
  • Maak een twee- of een drietal.
  • Kies een van de voorwerpen uit de envelop. 
  • Probeer dit voorwerp te verkopen.
  • Bedenk minimaal 5 argumenten.
  • Noteer je standpunt en je argumenten in een blokjesschema.
  • Lever een uitgewerkt (volledig uitgeschreven) schema in op A3-papier.

        Overtuig je publiek dat je dit voorwerp écht aan moet schaffen.




Slide 18 - Tekstslide

Ingezonden brief

Slide 19 - Tekstslide

Doelen
  • Ik kan adequaat reageren op een nieuwsfeit of artikel.
  • Ik kan hierbij mijn standpunt ondersteunen met relevante argumenten.
  • Ik kan mijn tekst aanpassen aan het publiek.
  • Ik kan zorgen voor variatie in woordgebruik.

Slide 20 - Tekstslide

Ingezonden brief
Soms lees je in een krant iets wat je zorgwekkend vindt of waarover je je opwindt. Dat kan een nieuwsfeit zijn of een artikel waarmee je het niet eens bent. Je kunt dan een ingezonden brief schrijven.

Zo'n brief schrijf je aan de redactie van de krant, maar let op: je wilt niet de redactie bereiken, maar de lezers van de krant. Zij vormen je publiek: je wilt hen overtuigen.

Slide 21 - Tekstslide

Wat doe je als je reageert op een nieuwsfeit?

  1. Noem het nieuwsfeit waarop je reageert.
  2. Geef aan waarom je je daarover kwaad of ongerust maakt.
  3. Geef aan wat er volgens jou moet gebeuren of veranderen.

Slide 22 - Tekstslide

Wat doe je als je reageert op een artikel waar je het niet mee eens bent?

  1. Noem het standpunt waar je het niet mee eens bent.
  2. Noem de argumenten die volgens jou niet kloppen (ga er niet op in).
  3. Geef je eigen tegenovergestelde standpunt.
  4. Geef betere argumenten voor dit standpunt.
  5. Ondersteun de argumenten.

Slide 23 - Tekstslide

Ingezonden brief
  • Je schrijft minimaal drie alinea's (meer mag natuurlijk ook): een inleiding, een middenstuk en een slot. 
  • Boven de brief maak je een korte titel.
  • Onder de brief zet je je naam en woonplaats en de datum van schrijven.

Slide 24 - Tekstslide

De inleiding

De inleiding trekt de aandacht van de lezer en introduceert het onderwerp van de brief: 
  •  Noem in de eerste zin het nieuwsfeit of het artikel waarop je reageert: de datum, de titel en – als het bekend is – de naam van de auteur
  • Vermeld de gebeurtenis of het standpunt waar je het wel of niet mee    eens bent.

Slide 25 - Tekstslide

De trukendoos van het examen
Afgelopen weekend las ik een artikel over de trukendoos van het examen  (‘Onder druk gezet om in één keer te slagen’, Ten eerste, 7 september).
Truc nummer 1 om het slagingspercentage van scholen op te poetsen: slecht presterende leerlingen krijgen het advies naar een lager niveau te gaan of te blijven zitten, waarmee voorkomen wordt dat ze zakken voor het examen. Leuk bedacht voor wie in complottheorieën gelooft, maar de werkelijkheid is genuanceerder. Hoe zit het dan in de praktijk?

Slide 26 - Tekstslide

Het middenstuk
Geef aan waarom je je ergens kwaad over maakt (nieuwsfeit) of noem de argumenten die niet kloppen (artikel). Citeer de zinnen waarover je iets wilt zeggen; dan kan niemand later beweren dat jij iemands woorden hebt verdraaid.

Vertel waarom je het ergens wel of niet mee eens bent of geef aan waarom iets een probleem is. Geef minimaal drie argumenten voor jouw standpunt. Gebruik voor ieder argument een alinea.




Slide 27 - Tekstslide

Alle scholen voor voortgezet onderwijs kennen een overgangsreglement waarin de voorwaarden voor de overgang, ook naar het examenjaar, vooraf minutieus zijn vastgelegd. Daarnaast wordt er in het voorexamenjaar en het examenjaar gewerkt met een programma van toetsing en afsluiting (pta) waarin de examenonderdelen en de weging van de toetsen zijn beschreven. Wie aan de vooraf vastgestelde eisen voldoet, heeft recht op toelating tot het volgende leerjaar. Zelfs al zou een school dat willen, dan nog is er geen ruimte om te manipuleren.

Slide 28 - Tekstslide

Het slot
Geef aan wat er volgens jou moet gebeuren of herhaal nog een keer krachtig je mening. Het slot van de ingezonden brief bevat een pakkende afsluiting. 

Sluit af met je naam en woonplaats.

Slide 29 - Tekstslide

Adviseren scholen leerlingen daarmee ook om naar een lager niveau over te stappen of te blijven zitten? Gelukkig niet, want voor een leerling die het examen niet of misschien wel nooit zal halen, kan een tijdige overstap naar een andere afdeling of het overdoen van het voorexamenjaar - om zijn basis te verstevigen - verstandiger zijn dan te wachten tot hij met lege handen staat bij het examen. Het is juist de taak van de school om leerlingen daar in voorkomende gevallen op te wijzen. Niet om het slagingspercentage te manipuleren, maar in het belang van de leerling!


Johan Veenstra, rector Comenius College, Hilversum

Slide 30 - Tekstslide

Toon
Let op de toon van je brief. Je hebt drie mogelijkheden:
-zakelijk: je betoog maakt een degelijke indruk
-verontwaardigd: je kwaadheid tonen kan functioneel zijn
-ironisch: zo krijg je de lachers op je hand

Slide 31 - Tekstslide

Taalverzorging
  • Je schrijft de brief zonder taal- en spelfouten en gebruikt de juiste leestekens.
  • Formulering:  zorg voor variatie in het woordgebruik.
  • Pas je toon aan bij het medium en publiek dat je kiest. 
  • Gebruik signaalwoorden en verwijswoorden correct.
  • Zorg dat iedere alinea een duidelijk herkenbare kernzin heeft.
  • Je verwoordt je mening en argumenten op een persoonlijke manier. 
  • Geen aanhef en slotgroet


Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Ingezonden brieven
Bekijk de voorbeelden.
Welke uitwerking vind jij het beste?

Slide 34 - Tekstslide

Herinvoering dienstplicht

Slide 35 - Tekstslide

Herinvoering diensplicht
  • We bekijken een fragment over de herinvoering van de dienstplicht.
  • We lezen een artikel over de herinvoering van de dienstplicht
  • Noteer het standpunt of de gebeurtenis waar je het wel of niet mee eens bent of waar je je zorgen om maakt.
  • Noteer argumenten voor jouw standpunt.
  • Noteer wat er volgens jou zou moeten gebeuren.


Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Video

CDA-leider Hoekstra pleit voor herinvoering dienstplicht

Lees het artikel.

Slide 38 - Tekstslide

Opdracht
  • Schrijf een ingezonden brief (200 - 300 woorden), waarin je uitlegt of je het wel of niet eens bent met meneer Hoekstra. Zorg hierbij voor een correcte indeling (inleiding - kern - slot).
  • Inleiding: vermeld het standpunt waar je het wel of niet mee eens bent
  • Kern: leg uit waarom je het hier wel/niet mee eens bent. Bedenk                                  drie argumenten. Gebruik voor ieder argument één alinea.
  • Slot: geef aan wat er volgens jou moet gebeuren of herhaal krachtig je                    mening.


Slide 39 - Tekstslide

Doelen
  • Ik kan adequaat reageren op een nieuwsfeit of artikel.
  • Ik kan hierbij mijn standpunt ondersteunen met relevante argumenten.
  • Ik kan mijn tekst aanpassen aan het publiek.
  • Ik kan zorgen voor variatie in woordgebruik.

Slide 40 - Tekstslide