Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
230413 Herhaling grammatica
Telefoon in telefoontas
pak je tablet
ga naar
https://www.bsot.nl
vul code in: WWL-695
1 / 38
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
In deze les zitten
38 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
20 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Telefoon in telefoontas
pak je tablet
ga naar
https://www.bsot.nl
vul code in: WWL-695
Slide 1 - Tekstslide
HERHALING
log in op LessonUp
Slide 2 - Tekstslide
Wat is de pv?
Over de resultaten van de ploeg was de coach niet tevreden.
A
ploeg
B
was
C
tevreden
D
niet
Slide 3 - Quizvraag
Wat is het ow?
Over de resultaten van de ploeg was de coach niet tevreden.
A
Over de resultaten van de ploeg
B
de coach
C
de ploeg
D
de resultaten
Slide 4 - Quizvraag
Wat is de bijw.bep?
Over de resultaten van de ploeg was de coach niet tevreden.
A
de
B
tevreden
C
ploeg
D
niet
Slide 5 - Quizvraag
Wat is het ow?
Het meisje geeft de planten water.
A
Het meisje
B
de planten
C
water
D
planten
Slide 6 - Quizvraag
Wat is het lv?
Het meisje geeft de planten water.
A
het meisje
B
de planten
C
water
D
planten
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het mv?
Het meisje geeft de planten water.
A
het meisje
B
de planten
C
water
D
planten
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het ow?
Met zijn optreden belooft de dj het publiek een spetterende avond.
A
Met zijn optreden
B
de dj
C
het publiek
D
een spetterende avond
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het lv?
Met zijn optreden belooft de dj het publiek een spetterende avond.
A
Met zijn optreden
B
de dj
C
het publiek
D
een spetterende avond
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het mv?
Met zijn optreden belooft de dj het publiek een spetterende avond.
A
Met zijn optreden
B
de dj
C
het publiek
D
een spetterende avond
Slide 11 - Quizvraag
vv of bwb?
Zij ligt op de grond.
op de grond=
A
vv
B
bwb
Slide 12 - Quizvraag
vv of bwb?
Zij wacht in de stad op haar broer.
op haar broer=
A
vv
B
bwb
Slide 13 - Quizvraag
vv of bwb?
Annika gaat altijd met haar rode handtas naar school.
met haar rode handtas=
A
vv
B
bwb
Slide 14 - Quizvraag
vv of bwb?
Zij moest op het perron wachten.
op het perron=
A
vv
B
bwb
Slide 15 - Quizvraag
Wat is het vv?
Meestal zullen leerlingen uitgaan van de eerlijkheid van de docent.
A
uitgaan van de eerlijkheid van de docent.
B
van de eerlijkheid van de docent.
C
uitgaan van de eerlijkheid
D
van de eerlijkheid
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het voorzetselvoorwerp?
De meeste kleine kinderen luisteren graag naar traditionele sprookjes.
A
De meeste kleine kinderen
B
luisteren
C
graag
D
naar traditionele sprookjes.
Slide 17 - Quizvraag
Welk zinsdeel is: de auto
Met grote snelheid raasde de auto over de weg.
A
pv
B
ow
C
lv
D
mw
Slide 18 - Quizvraag
Welk zinsdeel is: Met grote snelheid
Met grote snelheid raasde de auto over de weg.
A
lv
B
mv
C
vv
D
bwb
Slide 19 - Quizvraag
Welk zinsdeel is: raasde
Met grote snelheid raasde de auto over de weg.
A
lv
B
mv
C
pv
D
ow
Slide 20 - Quizvraag
Welk zinsdeel is: over de weg
Met grote snelheid raasde de auto over de weg.
A
pv
B
ow
C
vv
D
bwb
Slide 21 - Quizvraag
Welk zinsdeel is: over de weg
Met grote snelheid raasde de auto over de weg.
A
pv
B
ow
C
vv
D
bwb
Slide 22 - Quizvraag
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
bw
D
vz
Slide 23 - Quizvraag
A
hww
B
kww
C
zww
D
bn
Slide 24 - Quizvraag
A
bn
B
bw
C
vz
D
blw
Slide 25 - Quizvraag
A
bn
B
bw
C
vz
D
blw
Slide 26 - Quizvraag
A
bn
B
bw
C
vz
D
blw
Slide 27 - Quizvraag
A
bn
B
zn
C
vz
D
blw
Slide 28 - Quizvraag
A
bn
B
zn
C
bez.vnw
D
pers.vnw
Slide 29 - Quizvraag
A
hww
B
kww
C
zww
D
bw
Slide 30 - Quizvraag
A
onbep.vnw
B
vz
C
tw
D
bw
Slide 31 - Quizvraag
A
ns.vgw
B
os.vgw
C
onbep.vnw
D
bw
Slide 32 - Quizvraag
A
bn
B
bw
C
zn
D
bep.hoofdtelw
Slide 33 - Quizvraag
A
bn
B
bw
C
zn
D
bep.hoofdtelw
Slide 34 - Quizvraag
Hoe noem je de volgende woordsoorten?
in, sinds, vanwege, door
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
bijwoorden
D
aanwijzende voornaamwoorden
Slide 35 - Quizvraag
Benoem de woordsoorten
1. Is dat UW koffertje?
2. U bent het nooit met mij eens.
A
1 = bezittelijk 2 = bezittelijk
B
1 = persoonlijk 2 = bezittelijk
C
1 = bezittelijk 2 = persoonlijk
D
1 = persoonlijk 2 = persoonlijk
Slide 36 - Quizvraag
Wie heeft die woordsoorten eigenlijk bedacht?
A
die = bijvoeglijk naamwoord
B
die = aanwijzend voornaamwoord
C
die = bezittelijk voornaamwoord
D
die = bijwoord
Slide 37 - Quizvraag
Het Nederlandse volk brengt steeds vaker de vakantie door in België.
Wat zijn de zelfstandige naamwoorden?
A
Nederlandse, vakantie, België
B
volk, vaker, België
C
Nederlandse, volk, vakantie, België
D
volk, vakantie, België
Slide 38 - Quizvraag
Meer lessen zoals deze
2hv grammatica Brug +H1 zinsdelen
Maart 2024
- Les met
25 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
2hv zinsdelen benoemen
Mei 2020
- Les met
34 slides
Nederlands
Middelbare school
1v zinsdelen benoemen H1 t/m H6
Juni 2020
- Les met
16 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
2hv zinsdelen opdr. t/m bwb
Mei 2023
- Les met
15 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
2hv kwartiel 4 zinsdelen 2022
Juni 2022
- Les met
24 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
230511 grammatica oefenen
Mei 2023
- Les met
37 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Redekundig ontleden uitleg + oefenen (ww/ng/o/pv/lv/mv/vv/bwb/bvb)
Juni 2023
- Les met
49 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
2B 11-3
Maart 2021
- Les met
22 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2