230511 grammatica oefenen

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Telefoons in telefoontas

Grammatica oefenen

Welk zinsdeel is: de auto
Met grote snelheid raasde de auto over de weg.

1. pv
2. ow
3. lv
4. mw

Welk zinsdeel is: Met grote snelheid
Met grote snelheid raasde de auto over de weg.

1. lv
2. mv
3. vv
4. bwb

Welk zinsdeel is: raasde
Met grote snelheid raasde de auto over de weg.

1. lv
2. mv
3. pv
4. ow

Wat is het werkwoordelijk deel in deze zin?
Bij dit spel / lijkt / elke deelnemer / de verliezer /
te worden.

1. lijkt
2. lijkt te worden
3. lijkt [de verliezer]
4. lijkt [de verliezer] te worden

vv of bwb?

Zij wacht in de stad op haar broer.

op haar broer=

1. vv
2. bwb

In een zin met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp.

1. juist
2. onjuist

vv of bwb?

Annika gaat altijd met haar rode handtas naar school.

met haar rode handtas=

1. vv
2. bwb

4. Hoe noem je het onderstreepte zinsdeel?

Die pizzeria schijnt een fantastische pizza  Calzone te reserveren. 

1. lv
2. nw deel van gz
3. geen van beide

Wat is het voorzetselvoorwerp?
De meeste kleine kinderen luisteren graag naar traditionele sprookjes.

1. De meeste kleine kinderen
2. luisteren
3. graag
4. naar traditionele sprookjes.

Het naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde bevat een zelfstandig naamwoord en een bijvoeglijk naamwoord.

1. juist
2. onjuist

Als een enkelvoudige zin met een naamwoordelijk gezegde één werkwoord bevat, dan is dat werkwoord een hulpwerkwoord.

1. juist
2. onjuist

Als het gezegde van een zin uit meer werkwoorden bestaat, dan is de persoonsvorm altijd een koppelwerkwoord.

1. juist
2. onjuist

Wat is het naamwoordelijk deel in deze zin?

Over uw bezorgservice/ zijn / wij / meestal /
zeer tevreden / geweest.

1. [tevreden]
2. [zeer tevreden]
3. zijn
4. zijn geweest

Wat is het naamwoordelijk deel in deze zin?

De nieuwe buurvrouw / blijkt / een teamgenoot van mijn moeder/ te zijn.

1. blijkt
2. blijkt te zijn
3. [een teamgenoot]
4. [een teamgenoot van mijn moeder]

Heeft deze zin een werkwoordelijk gezegde (wg) of naamwoordelijk gezegde (ng)?
Na de vulkaanuitbarsting / bleek / de stad/ onbegaanbaar/ te zijn geworden.

1. WG
2. NG

Thomas was een half jaar in Australië.
Het goede antwoord is:

1. was = wg
2. was = ng
3. was een half jaar = ng
4. was in Australië = ng

Het werkwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde bevat altijd een vorm van een koppelwerkwoord.

1. juist
2. onjuist

Een zin bevat altijd een hulpwerkwoord.

1. juist
2. onjuist

1 Dat is een goed hockeyteam.
2 De spelers kunnen goed hockeyen.

Benoem de woordsoort van 'goed' in beide zinnen.

1. 1 bijvoeglijk naamwoord 2 bijvoeglijk naamwoord
2. 1 bijwoord 2 bijwoord
3. 1 bijvoeglijk naamwoord 2 bijwoord
4. 1 bijwoord 2 bijvoeglijk naamwoord

Wat zijn de koppelwerkwoorden?

Langs de rivier waren sportieve koppels aan het hardlopen.

1. waren
2. aan het hardlopen
3. waren aan het hardlopen
4. geen koppelwerkwoord

Benoem de woordsoorten
1. Is dat UW koffertje?
2. U bent het nooit met mij eens.

1. 1 = bezittelijk 2 = bezittelijk
2. 1 = persoonlijk 2 = bezittelijk
3. 1 = bezittelijk 2 = persoonlijk
4. 1 = persoonlijk 2 = persoonlijk

Wie heeft die woordsoorten eigenlijk bedacht?

1. die = bijvoeglijk naamwoord
2. die = aanwijzend voornaamwoord
3. die = bezittelijk voornaamwoord
4. die = bijwoord

Jullie halen vandaag goede cijfers en dikke voldoendes voor de moeilijke toets over woordsoorten.
Wat zijn de bijvoeglijke naamwoord(en)?

1. Goede cijfers, dikke voldoendes
2. Cijfers, voldoendes, toets
3. Goede, dikke, moeilijke
4. Vandaag, woordsoorten

Wat zijn de zelfstandige werkwoorden?

In Nederland mogen tweedeklassers nog altijd de schoolarts bezoeken.

1. mogen
2. bezoeken
3. mogen bezoeken

Is onderstaande zin enkelvoudig of samengesteld?

Vorige zomer was het extreem warm in Nederland.

1. Enkelvoudige zin
2. Samengestelde zin

Is onderstaande zin enkelvoudig of samengesteld?

Toen iemand daar op televisie over klaagde, ontdekte een schilder een gat in de markt.

1. Enkelvoudige zin
2. Samengestelde zin

Is onderstaande zin enkelvoudig of samengesteld?

Hij dacht dat de coronacrisis sneller voorbij zou zijn.

1. Enkelvoudige zin
2. Samengestelde zin

1. Voegwoord benoemen 

Voegwoord =     Het woord dat zinnen aan elkaar voegt.
                                 Staat vooraan of in het midden van de zin. 

Aangezien we wilden winnen, stelden we de sterkste spelers op.
Hij is in gevaar, maar dat komt niet door mij.

Onderschikkend voegwoord

- verbindt twee ongelijke delen met elkaar

- aangezien, als, dat, doordat, hoewel, mits,
nadat, of, ofschoon, enz. 

Nevenschikkend voegwoord

- verbindt twee gelijke delen met elkaar

- dus, en, maar, of, want 

Is onderstaande zin een nevenschikking, een onderschikking of een enkelvoudige zin?

Peter bakt een brood en Tjeerd helpt zijn vader.

1. nevenschikking
2. onderschikking
3. enkelvoudige zin

 2. pv en o zoeken in beide zinnen 

•  Zet onderstaande samengestelde zinnen in je schrift.
• Omcirkel het voegwoord
• Onderstreep de persoonsvormen (pv)
• Benoem de onderwerpen (o)

- Aangezien we wilden winnen, stelden we de sterkste spelers op.
- Hij is in gevaar, maar dat komt niet door mij.

 2. pv en o zoeken in beide zinnen 

Aangezien we wilden winnen, stelden we de sterkste spelers op.
Hij is in gevaar, maar dat komt niet door mij.

3. Wat is de hoofdzin en wat is de bijzin?

                           niet                                        niet

Aangezien we wilden winnen, stelden we de sterkste spelers op.       (BZ+HZ)
   niet                                     niet

Hij is in gevaar, maar dat komt niet door mij.                                                   (HZ+HZ)

Strategie 1:

Probeer een woord tussen het ow en de pv te zetten.

Kan dat? Bijzin                               Kan dat niet? Hoofdzin

3. Wat is de hoofdzin en wat is de bijzin?

- Aangezien we wilden winnen, stelden we de sterkste spelers op.        

- Stelden we de sterkste spelers op, aangezien we wilden winnen?      (HZ+BZ)

- Hij is in gevaar, maar dat komt niet door mij.                                                   
- Vraagzin maken is moeilijk                                                                                      (HZ+HZ)

Strategie 2:

Maak een vraagzin. De hoofdzin komt vooraan te staan.