2.3

2.3
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

2.3

Slide 1 - Tekstslide

Welkom
3 HAVO ||  2024-2025


Hoofdstuk 2



Slide 2 - Tekstslide

Programma
  • Lesdoelen
  • Herhaling 
  • Theorie 
  • Aan de slag
  • Evaluatie

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les:
Kan ik uitleggen wat de maatschappelijke geldhoeveelheid is
Kan je uitleggen wat inflatie betekend
Kan je uitleggen wat koopkracht betekend
Kan je je verandering van koopkracht uitrekenen



 

Slide 4 - Tekstslide

Mag de overheid de maatschappelijke geldhoeveelheid vergroten
A
Ja
B
Nee

Slide 5 - Quizvraag

Mogen banken de maatschappelijke geldhoeveelheid vergroten?
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quizvraag

Maatschappelijke geldhoeveelheid
De centrale bank regelt de hoeveelheid geld in een land / gebied.

Al het girale (betaalrekeningen) en chartale geld (portemonnee)  in handen van het publiek (consumenten en bedrijven) heet de maatschappelijke geldhoeveelheid. Als er sprake is van geldschepping, neemt de maatschappelijke geldhoeveelheid toe.


Slide 7 - Tekstslide

Geldhoeveelheid
Geldscheppende instellingen:
  • De Nederlandse bank (munten)
  • Centrale bank (bankbiljetten)
  • Banken zoals ABN en ING (Giraal geld)

Geldschepping door:
  • Kredietverlening
  • Transformatie (van bezittingen naar geld)

Slide 8 - Tekstslide

Inflatie
Inflatie betekent een algemene prijsstijging van goederen en diensten.

Door inflatie wordt de koopkracht kleiner, als je inkomen niet net zoveel stijgt als de inflatie.

Het tegenovergestelde van inflatie noemen we DEFLATIE.

Slide 9 - Tekstslide

Bestedingsinflatie (vraagkant)
bestedingsinflatie: oorzaak ligt aan de vraagkant. 
  1. De bestedingen nemen toe, bijvoorbeeld omdat de overheid stimuleringsmaatregelen neemt
  2. Bedrijven gaan meer produceren (werkgelegenheid neemt toe) tot bereiken max productiecapaciteit
  3. Vraag stijgt, aanbod blijft hetzelfde: prijzen stijgen

Slide 10 - Tekstslide

Kosteninflatie (aanbod)
kosteninflatie: oorzaak ligt aan de aanbodkant
  1. Kosten van produceren nemen toe. Bijvoorbeeld door stijgen van lonen of van grondstoffen, hogere belastingen, etc. 
  2. Om de winst te behouden, zullen bedrijven de prijzen laten stijgen. Oftewel: kosteninflatie.
     

Slide 11 - Tekstslide

inflatie
bestedingsinflatie                         kosteninflatie          
 producten worden DUURDER, 
        omdat iedereen dat                      omdat het maken van
                product wil hebben                       dat product meer kost             
                                                       
                                  

Slide 12 - Tekstslide

Koopkracht
Je koopkracht laat zien hoeveel goederen en diensten je met je inkomen kunt kopen.

Je koopkracht is dus afhankelijk van:
- De prijzen
- Je inkomen

Slide 13 - Tekstslide

Koopkracht en Inflatie

Slide 14 - Tekstslide

Reële inkomen
Nominaal inkomen --> Je inkomen in euro's 
Reële inkomen (=koopkracht) --> Hoeveel kan je werkelijk kopen met je nominaal inkomen? 

Procentuele verandering berekenen van het reële inkomen : 
 procentuele verandering nominaal inkomen -  inflatiepercentage


Slide 15 - Tekstslide


Slide 16 - Open vraag

Je krijgt een loonsverhoging van 1,25%. De inflatie is 2,1% Bereken de procentuele stijging of daling van het reële inkomen

Slide 17 - Open vraag

De inflatie is 1,5%. De lonen zijn 1% gestegen. Hoeveel procent is het reële inkomen gestegen?

Slide 18 - Open vraag

Je nominale inkomen stijgt 1,25%. De inflatie is 0,5%.
Bereken het reële inkomen

Slide 19 - Open vraag

Mijn inkomen is gestegen van €2650 naar €2700
Inflatie is 1%
Hoeveel procent is mijn reële inkomen gestegen?

Slide 20 - Open vraag

Wat gebeurt er met je koopkracht?

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag
Maken paragraaf 2.3 (vanaf blz 54) tot en met vraag 31
Klaar? Rekenen vanaf blz 60

Slide 22 - Tekstslide

Welkom
3 HAVO ||  2024-2025


Hoofdstuk 2



Slide 23 - Tekstslide

Programma
  • Lesdoelen
  • Herhaling 
  • Theorie 
  • Aan de slag
  • Evaluatie

Slide 24 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les:
Kan ik uitleggen wat de maatschappelijke geldhoeveelheid is
Kan je uitleggen wat inflatie betekend
Kan je uitleggen wat koopkracht betekend
Kan je je verandering van koopkracht uitrekenen



 

Slide 25 - Tekstslide

Inflatie
Inflatie betekent een algemene prijsstijging van goederen en diensten.

Door inflatie wordt de koopkracht kleiner, als je inkomen niet net zoveel stijgt als de inflatie.

Het tegenovergestelde van inflatie noemen we DEFLATIE.

Slide 26 - Tekstslide

inflatie
bestedingsinflatie                         kosteninflatie          
 producten worden DUURDER, 
        omdat iedereen dat                      omdat het maken van
                product wil hebben                       dat product meer kost             
                                                       
                                  

Slide 27 - Tekstslide

Koopkracht en Inflatie

Slide 28 - Tekstslide


Slide 29 - Open vraag

De lonen zijn dit jaar met 3% gestegen, terwijl de inflatie met 2% is gestegen.

Bereken de stijging/ daling van het reële inkomen. En wat betekent dat voor je koopkracht?

Slide 30 - Open vraag

Het reële inkomen is dit jaar gestegen met 2%. De inflatie was datzelfde jaar uitgekomen op 4%.      

Met hoeveel procent waren de lonen gestegen?

Slide 31 - Open vraag

Wat gebeurt er met je koopkracht?

Slide 32 - Tekstslide

Aan de slag
Maken paragraaf 2.3 (vanaf blz 54) tot en met vraag 31
Klaar? Rekenen vanaf blz 60

Slide 33 - Tekstslide