Woordenschat hoofdstuk 2

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, t
• Leerjaar 2

Woordenschat

Hoodfstuk 2

Blz 52

Programma

• Theorie woordenschat
  
• Quiz
  
• Opdrachten maken
  

Figuurlijk taalgebruik

Figuurlijk taalgebruik

Er wordt dan iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.

 

Er staat:

Hij woont in het hart van de stad.

Ze bedoelen:

Hij woont in het centrum/ midden van de stad

Onder de boom lag een dode mus.

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

Er staat wijn op tafel en voor de kinderen water.

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

Je maakt me blij met een dode mus.

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

De tandarts voelde aan Marks tand.

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

Hij gaat onder zeil.

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

Ik liet Rolf de tuin zien.

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

Zij doet alsof haar neus bloedt.

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

Het is altijd hetzelfde liedje.

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

Ze moet wat water bij de wijn doen.

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

Ik tikte Susan op haar vingers.

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

Ik leidde Rolf om de tuin.

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

Maken opdracht 1 t/m 8

Blz 52-55

Ik kan figuurlijk taalgebruik herkennen en begrijpen

Ja

Nee

Lezen