λυω prasens- en aoristusstam

Grammatikos
blz. 58, 59, 69, 64
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
Klassieke TalenMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatikos
blz. 58, 59, 69, 64

Slide 1 - Tekstslide

Hoeveel tijdstammen heeft het Griekse werkwoord?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 2 - Quizvraag

Drie tijdstammen
Praesensstam
Aoristusstam
Perfectumstam

Slide 3 - Tekstslide

Drie tijdstammen -2
De tijdtammen gaan allemaal terug op de kern-stam van het werkwoord ook wel wortel genoemd, of zuivere stam of verbaalstam
Voorbeeld: λαμβανω
zuivere stam λαβ- /ληβ-   
aoristus ἐ-λαβ-ον                                      perfectum εἰ-ληφ-α
futurum ληψ-ομαι

Slide 4 - Tekstslide

Wat valt je op in dit schema (blz. 58 Grammatikos)?

Slide 5 - Open vraag

Hoeveel modi heeft het Griekse werkwoord?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 6 - Quizvraag

vier modi, eigenlijk vijf
indicativus -  aantonende wijs
imperativus - gebiedende wijs
infinitivus - onbepaalde wijs
coniunctivus - aanvoegende wijs
optativus - wensende wijs
N.B. Participium is geen modus

Slide 7 - Tekstslide

Alle vormen van de aoristus hebben een augment
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Aoristus is een tijd
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Aoristus is geen tijd
Aoristusstam geeft een ander aspect (= manier van kijken) dan praesensstam
Vandaar dat alleen de indicativusvormen een augment hebben - alleen die vormen gaan over verleden tijd

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het verschil is aspect tussen praesensstam en aoristusstam
A
praesens: moment aoristus: langere duur of herhaling
B
praesens: langere duur of herhaling aoristus: moment

Slide 11 - Quizvraag

Welke hoort er niet bij?
A
λύονται
B
λύωσι
C
λύοιεν
D
λυόμεθα

Slide 12 - Quizvraag

λύονται  3e mv. indicativus praesens medium
λύωσι 3e mv. coniunctivus praesens actief
λύοιεν 3e mv. optativus praesens actief
λυόμεθα 1e mv. indicativus praesens medium

Slide 13 - Tekstslide

Welke vorm is geen coniunctivus?
A
λύουσι
B
λυθῶ
C
λύω
D
λύσωσι

Slide 14 - Quizvraag

coniunctivus
kenmerk: lange klinker in de uitgang
 -η of -ω

Slide 15 - Tekstslide

Welke hoort er niet bij?
A
λυσώμεθα
B
λύσαιο
C
λυσατε
D
λύσασα

Slide 16 - Quizvraag

λυσώμεθα 1e mv. coni. aor. medium
λύσαιο 2e ev. optat.aor. medium
λυσατε 2e mv. imperat. aor. medium
λύσασα ptc. aor. actief nom. ev. vrwl.

Slide 17 - Tekstslide

Welke vorm is geen optativus?
A
λύοι
B
λύσειε
C
λύει
D
λύοιτο

Slide 18 - Quizvraag

optativus
Kenmerk: -ι in de uitgang
bij vormen van de praesensstam: -οι

Slide 19 - Tekstslide

Welke hoort er niet bij?
A
λύειν
B
λῦσαι
C
λύεσθε
D
λύεσθαι

Slide 20 - Quizvraag

ἐλυόμεθα en ἐλύθημεν kun je allebei vertalen met 'wij werden losgemaakt'
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quizvraag

λυοίμην en λυσαίμην kun je allebei vertalen met 'ik zou kunnen worden losgemaakt'
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

λῦσαι is
A
inf.aor.actief
B
2e ev. indic.aor.medium
C
(2e) ev. imperat. aor. medium
D
2e ev. opt.aor.medium

Slide 24 - Quizvraag

λυοίμεθα kun je vertalen met
A
wij zouden kunnen losmaken
B
wij zouden onszelf kunnen losmaken
C
wij zouden losgemaakt kunnen worden
D
wij hebben losgemaakt

Slide 25 - Quizvraag