Je kunt het bijvoeglijk naamwoord in een zin met een koppelwerkwoord benoemen.
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nederlands
In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Grammatica Blok 4 TL
Les 2
Doelen:
Je kunt het bijvoeglijk naamwoord in een zin met een koppelwerkwoord benoemen.
Slide 1 - Tekstslide
Grammatica Blok 3TL
Les 1
Doelen:
Je kan de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde, het onderwerp, het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerk, de bijwoordelijke bepaling en de bijvoeglijke bepaling benoemen.
Je kunt het naamwoordelijk gezegde in een zin benoemen
Slide 2 - Tekstslide
Weet je nog?
pv: vraagzin, 1e ww
wwg: pv + 2e ww
ond: wie of wat + wwg
lv: wie of wat + wwg + ond
mv: aan wie of voor wie
bwb: alles wat overblijft bv. waar, hoe laat, waarom, enz.
bvb: deel van een ander zinsdeel met een bvn woord
Slide 3 - Tekstslide
Weet je nog? Wat zijn de lidwoorden
Slide 4 - Open vraag
Benoem de pv De winkelier heeft gisteren veel verkocht.
Slide 5 - Open vraag
Zelfstandig naamwoord
Slide 6 - Woordweb
Benoem het wwg De winkelier heeft gisteren veel verkocht.
A
heeft
B
heeft verkocht
C
de winkelier
D
veel
Slide 7 - Quizvraag
Benoem het onderwerp De winkelier heeft gisteren veel verkocht.