Hoe? 1. Lees de titel, tussenkopjes en bekijk eventuele afbeeldingen. 2. Lees de inleiding 3. Geef antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst? --> in enkele woorden.
Slide 8 - Tekstslide
Onderwerp/hoofdgedachte
- Het onderwerp moet je kunnen omschrijven in één of slechts een paar woorden. Het is waar de tekst over gaat. Als er naar het onderwerp wordt gevraagd moet je nooit antwoord geven in de vorm van een zin.
- De hoofdgedachte van een tekst is het belangrijkste wat de schrijver zegt in één zin.
Slide 9 - Tekstslide
Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
titanic
B
Titanic
Slide 10 - Quizvraag
Plaats zo nodig hoofdletters.
bram als je mij een bitterbal aangeeft krijg je van mij een vlammetje
Slide 11 - Open vraag
als ik mijn huiswerk af heb zei guus kom ik nog even wat chillen
.
:
,
'
'
hoofdletter
hoofdletter
,
'
Slide 12 - Sleepvraag
Sleep de woorden naar de passende rij.
hoofdletters
geen hoofdletters
anneloes
school
bobby
gymzaal
meuken
hoeve
Slide 13 - Sleepvraag
In welke zin klopt de interpunctie?
A
De jongen heeft de finale verloren
B
de jongen heeft de finale verloren
C
de Jongen heeft de finale verloren.
D
De jongen heeft de finale verloren.
Slide 14 - Quizvraag
Wat wordt bedoeld met interpunctie?
A
Spelling
B
inhoud
C
Leestekens
D
taalgebruik
Slide 15 - Quizvraag
Sleep de juiste interpuncties naar de open plekken.
Is er iemand jarig __1__ Dan roepen we: Van harte gefeliciteerd __2__ Bijna
iedereen viert zijn of haar verjaardag __3__ Maar wist je dat niet elk land
dat op dezelfde manier doet __4__ Veel Nederlandse gewoontes vinden ze
in het buitenland maar gek__5__ We roepen bijvoorbeeld allemaal: Hiep,
hiep hoera __6__ En waarom gaat iedereen in een kringetje zitten __7__ Je
moet je verjaardag natuurlijk gewoon zo vieren zoals jij dat leuk vindt __8__
?
?
?
.
.
.
!
!
Slide 16 - Sleepvraag
Sleep de uitgangen naar het juiste woord om er een verkleinwoord van te maken.
scherm
snoep
scooter
pizza
rekening
-atje
-tje
-etje
-pje
-je
Slide 17 - Sleepvraag
verkleinwoorden
1. stemmetje is het verkleinwoord van stem. 2. blaadje is het verkleinwoord van blad.
A
1 = goed
2 = niet goed
B
1= niet goed
2 = goed
C
1 = goed
2 = goed
D
1 =niet goed
2 = niet goed
Slide 18 - Quizvraag
lidwoord
zelfstandig
naamwoord
verkleinwoord
werkwoord
De
winkelmedewerkster
verkoopt
heerlijke
nootjes
in
haar
winkeltje.
Slide 19 - Sleepvraag
Verkleinwoord met PJE
Verkleinwoord met TJE
Verkleinwoord met JE
boom
telefoon
broer
riem
film
raam
tafel
haar
hand
fiets
verkleinwoord
Slide 20 - Sleepvraag
Cursus 7 Spelling
Opdracht:
Ga naar je online boek op Maigster en
Hoe: Je maakt het alleen
Nodig: Een pen
Klaar? Ga naar je plek en wacht tot de rest ook klaar is