Overige spelling

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Waarvoor worden leestekens gebruikt?

Slide 2 - Open vraag

Waar komt een punt te staan?
A
Tussen de letters van de volgende televisieomroep: A V R O
B
In de afkorting van: naar aanleiding van
C
Een punt komt aan het einde van deze zin te staan
D
In de afkorting van: centimeter

Slide 3 - Quizvraag

Er kunnen oneindig veel komma's in een zin staan
Ja
Nee

Slide 4 - Poll

Een komma komt op de volgende plaats:
- Opsommingen (niet voor 'en'!)
- tussen twee persoonsvormen
- voor/na een aanspreking of tussenwerpsel --> kunt u mij de weg naar Hamelen vertellen, meneer?
- voor/na een bijstelling --> Herman Koch, de schrijver van Het diner, kan goed schrijven.
- voor een voegwoord waarmee de bijzin begint --> Ik ga volgend jaar studeren, omdat ik voor mijn examen ben geslaagd.

Slide 5 - Tekstslide

De puntkomma gebruik je:
- bij zinnen die sterk met elkaar samenhangen:
In de zomer gaan we altijd naar Frankrijk; daar is het altijd lekker warm. --> Kan ook vervangen worden door een punt!

- Bij opsommingen waar het om lange zinnen gaat. Daar gebruik je in plaats van een komma een puntkomma.

Slide 6 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een dubbele punt?

Slide 7 - Open vraag

Zet de aanhalingstekens op de juiste plek:
Weet je, Esther, merkte Anne op, ik ga vandaag niet naar school.

Slide 8 - Open vraag

Ook gebruik je aanhalingstekens :


- bij een citaat
-  bij een woord met een andere betekenis
- als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis ervan

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Hoofdletters
A
'T gaat morgen regenen
B
't Gaat morgen regenen

Slide 11 - Quizvraag

Hoofdletters
A
Arie van der Wal
B
Arie Van Der Wal

Slide 12 - Quizvraag

Hoofdletters
A
de heer Van der Wal
B
de heer van der Wal
C
de heer Van Der Wal

Slide 13 - Quizvraag

Hoofdletters
A
Kerstmis
B
kerstmis

Slide 14 - Quizvraag

Hoofdletters
A
Kerst
B
kerst

Slide 15 - Quizvraag

Hoofdletters
A
de middeleeuwen
B
de Middeleeuwen

Slide 16 - Quizvraag

Welke meervouden zijn er?

Slide 17 - Open vraag

Meervoud
A
havo's
B
havos

Slide 18 - Quizvraag

Meervoud op -s
- bij uitspraakproblemen: -'s 
- eindigen op A, I, O, U en Y: -'s 
- zonder uitspraakproblemen (ook bij zojuist genoemde klinkers: -s

Slide 19 - Tekstslide

Meervoud op -en
- soms klinker- of medeklinkerverandering (roos-rozen, blik-blikken)
- eindigen op -ik, -es of -et: geen medeklinkerverdubbeling!
- eindigen op -ie: -n of -ën

Slide 20 - Tekstslide

Meervoud
A
Melodiën
B
Melodieën
C
Bacteriën
D
Bacterieën

Slide 21 - Quizvraag

Wanneer komt er een tussen-s (bij het aan elkaar plakken van twee woorden?

Slide 22 - Open vraag

Tussen -e of tussen -(e)n
- heeft het woord een meervoud op -en (en niet ook op -s): altijd tussen-en

Slide 23 - Tekstslide


A
hondehok
B
hondenhok

Slide 24 - Quizvraag


A
paradepaard
B
paradenpaard

Slide 25 - Quizvraag

Uitzonderingen!

Slide 26 - Tekstslide

Verkleinwoorden
- eindigen altijd op: -je, -kje, -pje, -tje of -etje
- Soms moet je wat letters weglaten (kettinkje) en soms moet je letters toevoegen (vat-vaatje)
- bij een woord dat eindigt op een klinker: klinker verdubbelen of langer maken
- bij een woord dat eindigt op een Y: -'tje
- afkortingen: altijd een apostrof

Slide 27 - Tekstslide