Future: present continuous en to be going to

Welcome HA2!
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welcome HA2!

Slide 1 - Tekstslide

Goals
At the end of this lesson...

  • You know how and when to use the present continuous and to be going to 

Slide 2 - Tekstslide

The future

The present continuous 
vs 
to be going to

Slide 3 - Tekstslide

Hoe?
to be (zijn)
AM
ARE
IS
werkwoord
ING
+
+

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

The present continuous
Je gebruikt de present continuous voor de future als je het hebt over afspraken in de toekomst/ iets wat zeker gaat gebeuren.
De tijd en/of plaats staan al vast!

I am meeting Karlijn at the pub this weekend.
We are flying to New York tomorrow.

Slide 6 - Tekstslide

Oh ja!
sommige werkwoorden eindigen op een 'stomme e'
(je schrijft hem wel maar je hoort hem niet)
move - moving
drive - driving
hope - hoping
make - making

Slide 7 - Tekstslide

Oh ja! Oh ja!
sommige werkwoorden krijgen een verdubbeling van de medeklinker
run - running
plan - planning
swim - swimming
stop - stopping

Slide 8 - Tekstslide

Hoe zet je een zin ook alweer in de present continuous?

Slide 9 - Open vraag

Get set...
Ready? Steady? Go!

Slide 10 - Tekstslide

Welke persoonlijke voornaamwoorden horen bij welke vorm van 'to be'?
Am
Are
Is
I
You
He
She
It
We
They

Slide 11 - Sleepvraag

Fill in the present continuous:
I ______ (drive) to the cinema on Friday.

Slide 12 - Open vraag

Fill in the present continuous:
They ______ (see) his latest film next week.

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Hoe?
I
am 
going to
hele werkwoord
He/she/it
is 
going to
hele werkwoord
we/you/they
are 
going to
hele werkwoord

Slide 15 - Tekstslide

To be going to + hele werkwoord
Je kunt ook 'to be going to' voor the future gebruiken. 
Je gebruikt 'to be going to' wanneer je een plan hebt maar deze nog niet vaststaat (geen tijd of plaats).
Maar ook voor dingen waarover je zelf geen controle hebt, zoals het weer.
I'm going to buy new boots. 
The leaves are going to fall during Autumn.

Slide 16 - Tekstslide

Get set...
Ready? Steady? Go!

Slide 17 - Tekstslide

Fill in to be going to:
The weather _______ (be) nice.

Slide 18 - Open vraag

Fill in to be going to:
Jane ________ (start) writing a blog soon.

Slide 19 - Open vraag

Get set...
Ready? Steady? Go!

Slide 20 - Tekstslide

John ______ (play) in a concert this sunday.
A
Is playing
B
is going to play

Slide 21 - Quizvraag

Jack and I _______ (meet up) in London this Saturday.
A
are meeting up
B
are going to meet up

Slide 22 - Quizvraag

Sam ________ (travel) through Thailand.
A
is traveling
B
is going to travel

Slide 23 - Quizvraag

His parents ________ (buy) a new car.
A
are buying
B
are going to buy

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Video

Slide 26 - Video

Homework:

Ex. 27!

o Study vocab A-G

o Watch video week 21
o Make ex. 28+29



Slide 27 - Tekstslide