tegenstellingen

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 1

START

- je weet dat een tegenstelling het omgekeerde is van iets

- je weet dat signaalwoorden aan kunnen geven dat er een tegenstelling in de tekst staat

woordenschat

Nakijken

- Opdracht 1 t/m 6

Opdracht

In de volgende silde lees je zinnen,

In elke zin staat een tegenstelling.

Noteer steeds het signaalwoord dat wijst op een tegenstelling.

Signaalwoorden voor tegenstelling herkennen.

Evy houdt niet van buiten spelen, maar wel van binnen spelen.

Noteer het signaalwoord voor tegenstelling.

Hoewel Fabian klusjes vervelend vindt, vindt hij dit klusje juist leuk.

Noteer het signaalwoord voor tegenstelling.

Viv koopt meestal een klein ijsje, toch heeft ze nu een groot ijsje gekocht.

Noteer het signaalwoord voor tegenstelling.

Sam slaapt graag op een harde matras, in het hotel had hij echter een zachte.

Noteer het signaalwoord voor tegenstelling.

Hoewel Vera veel dure kleren heeft, is haar jas juist goedkoop.

Noteer het signaalwoord voor tegenstelling.

Zinnen

Zinnen bestaan uit zinsdelen.

persoonsvorm

onderwerp

Gezegde

Alle werkwoorden in de zin

Ik ga op mijn fiets naar school

!

De persoonsvorm is ook een werkwoord, die hoort altijd bij het gezegde!

Gezegde

Altijd één zinsdeel, ook als ze niet naast elkaar in de zin staan.

Mette heeft gisteren een blauwe rok gepast

Gezegde

Altijd één zinsdeel, ook als ze niet naast elkaar in de zin staan.

Mette heeft gisteren een blauwe rok gepast

gez = heeft gepast

Gezegde

Vertelt wat er in de zin gebeurt, of wat het onderwerp doet. 

Persoonsvorm?
Hoeveel beltegoed heb jij gekregen?

1. jij
2. gekregen
3. heb
4. Hoeveel

Persoonsvorm?
Hoeveel beltegoed heb jij gekregen?

1. jij
2. gekregen
3. heb
4. Hoeveel

Persoonsvorm?
Koala's eten geen vlees.

1. vlees
2. Koala's
3. eten

Persoonsvorm?
Wanneer heeft Erik de marathon gelopen?

1. Erik
2. de marathon
3. heeft
4. gelopen

Onderwerp?
De leerlingenraad zoekt dit jaar nieuwe leden.

1. zoekt
2. nieuwe leden
3. De leerlingenraad

Onderwerp?
Wanneer is de provincie Flevoland ontstaan?

1. is
2. Wanneer
3. ontstaan
4. de provincie Flevoland

Onderwerp?
Wie heeft mijn konijn gezien?

1. mijn konijn
2. heeft
3. gezien
4. wie

Onderwerp?
Natuurmonumenten zoekt donateurs.

1. donateurs
2. Natuurmonumenten
3. zoekt

gezegde?
Heeft hij jou nog een bos bloemen gestuurd?

1. jou
2. hij
3. heeft
4. heeft gestuurd

Gezegde?
Wie wil er nu niet naar de Efteling?

1. wil
2. wie
3. de Efteling
4. naar

Gezegde?
Jarno heeft het opstel over ridders geschreven.

1. heeft
2. Jarno
3. heeft geschreven
4. het opstel

Onderwerp?
De buurman van mijn oma heeft een feest georganiseerd.

1. heeft
2. de buurman van mijn oma
3. oma
4. de buurman

Onderwerp?
In de winkel heeft de zeer vriendelijke, hulpvaardige verkoper aan mij de nieuwste telefoon verkocht.

1. heeft
2. verkoper
3. de zeer vriendelijke, hulpvaardige verkoper
4. heeft verkocht

Gezegde
De kleine lichtgroene auto van mijn oma wordt op Marktplaats verkocht.

1. wordt
2. wordt verkocht
3. De kleine lichtgroene auto
4. op marktplaats

Onderwerp?
De kleine lichtgroene auto van mijn oma wordt op Marktplaats verkocht.

1. De kleine lichtgroene auto van mijn oma
2. verkocht
3. wordt verkocht
4. oma

Maken

- opdracht 1 t/m 4 op blz. 139 en 140