Je kunt aangeven wanneer een
standpunt wordt gegeven en wanneer een
argument wordt gegeven in een tekst.
Je kunt de verschillen tussen objectieve en subjectieve argumenten aangeven.
Je kunt vertellen wat ironie en sarcasme inhoudt.
Je werkt aan je luistervaardigheid door opdrachten te maken, zo krijg je inzicht in je luistervaardigheidsniveau.