In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
SPELLING
MOEILIJKE WOORDEN
paragraaf 3.4 Leswijs
Slide 1 - Tekstslide
REGELWOORDEN
Voor sommige moeilijke woorden bestaan regels. In het Nederlands schrijf je skietje, en niet ski’tje. Je schrijft waterskiën, en niet waterskieën. Dit wordt bepaald door spellingsregels.
Slide 2 - Tekstslide
LEERWOORDEN
Er zijn echter ook moeilijke woorden waarvoor geen regels gelden. Je schrijft creatief met een -c, en kroket met een -k. Cirkel schrijf je aan het begin met een -c en met een -k middenin, maar circus schrijf je met twee keer een -c. Product schrijf je met een -c en gezakt met een -k. Er zijn woorden die precies hetzelfde klinken, maar die je anders schrijft en die niets met elkaar te maken hebben (homofone woorden), zoals rouw en rauw. Hiervoor zijn geen regels, dergelijke woorden moet je leren (of opzoeken).
Slide 3 - Tekstslide
HOE LEER JE DEZE WOORDEN?
Laat je overhoren.
Schrijf de woorden zorgvuldig op. Netheid is belangrijk bij spelling!
Verbeter foute woorden met een opvallende, andere kleur, bijvoorbeeld rood.
Noteer de foutgeschreven woorden daarna drie keer in de goede versie.
Je kunt beter drie dagen lang twintig minuten leren, dan één dag een uur.
Slide 4 - Tekstslide
MEERVOUD
Medeklinkers aan het eind worden verdubbeld als dat nodig is voor de uitspraak (bed- bedden)
Medeklinkers kunnen veranderen, vooral de -f en de -s (luis-luizen dief-dieven)
Woorden die eindigen op een klinker (a, i, o, u en y) krijgen een apostrof als je ze fout kunt uitspreken (agenda-agenda's ski-ski's paraplu-paraplu's)
Slide 5 - Tekstslide
MEERVOUD
LET OP:
Woorden die je niet fout kunt uitspreken en woorden die eindigen op de klinker -e, krijgen geen apostrof (logé-logés horloge-horloges etui-etuis)
Slide 6 - Tekstslide
bijvoeglijke naamwoorden
Een bijvoeglijk naamwoord dat vóór een zelfstandig naamwoord staat, krijgt een -e ( de rode auto het verbrande huis de mooie fiets)
Slide 7 - Tekstslide
uitzonderingen
Een bijvoeglijk naamwoord voor een onzijdig zelfstandig naamwoord krijgt geen -e als er geen lidwoord of voornaamwoord voor staat, of als er ‘ een’ of ‘geen’ voor staat ( Dat is een intelligent antwoord)
Slide 8 - Tekstslide
uitzonderingen
Bijvoeglijke naamwoorden die een stof of materiaal uitdrukken, eindigen op -en ( een linnen theedoek een houten roeiboot)
Slide 9 - Tekstslide
uitzonderingen
Bijvoeglijke naamwoorden die van een onregelmatig werkwoord zijn afgeleid, eindigen, net als het voltooid deelwoord, op -en ( de uitgezonden soldaat de vertrokken minnaar)
Slide 10 - Tekstslide
VERKLEINWOORDEN - KLINKERS
Verklein je zelfstandige naamwoorden die eindigen op -a, -o, -u of -é, dan verdubbelt de klinker ( oma-omaatje auto-autootje paraplu-parapluutje)
Bij zelfstandige naamwoorden die eindigen op -i, verandert de -i in -ie (ski-skietje taxi-taxietje)
Slide 11 - Tekstslide
VERKLEINWOORDEN - KLINKERS
Bij zelfstandige naamwoorden die eindigen op -y, schrijf je een apostrof ( baby-baby'tje hobby-hobby'tje)
Bij een afbreking aan het eind van de regel gebruik je weer de oorspronkelijke spelling (omaatje-oma-tje cafeetje-café-tje )
Slide 12 - Tekstslide
GETALLEN
Tot twintig De regel is dat je in een gewone tekst de hele getallen tot en met twintig als woord schrijft
Boven de twintig Boven de twintig worden cijfers gebruikt
Boven en onder de twintig Wanneer je in een zin een getal boven en een getal onder de twintig schrijft, gebruik je cijfers
Slide 13 - Tekstslide
GETALLEN
Ronde getallen De ronde getallen schrijf je voluit: tientallen, honderdtallen, duizendtallen. Je schrijft dus: veertig, zeshonderd, vijfduizend. Ook schrijf je: honderdduizend, miljoen, miljard, biljoen
15 km of vijftien km Bij exacte eenheden als snelheid, gewicht, maat, afstand en dergelijke gebruik je cijfers
Slide 14 - Tekstslide
dicteewoorden
appartementje
garages
doorzonwoninkje
souterrain
loodgieter
hypotheek
architect
installateur
reclames
aannemer
bacteriën
viaduct
flats
Franks creatie
Isolatiemateriaal
Slide 15 - Tekstslide
Maak een verkleinwoord van dit zelfstandige naamwoord: chocolade
Slide 16 - Open vraag
Maak een verkleinwoord van dit zelfstandige naamwoord: blocnote
Slide 17 - Open vraag
Maak een verkleinwoord van dit zelfstandige naamwoord: ketting
Slide 18 - Open vraag
Maak een verkleinwoord van dit zelfstandige naamwoord: sherry
Slide 19 - Open vraag
Maak een meervoud van dit zelfstandige naamwoord: fotograaf
Slide 20 - Open vraag
Maak een meervoud van dit zelfstandige naamwoord: gevangenis
Slide 21 - Open vraag
Maak een meervoud van dit zelfstandige naamwoord: patio
Slide 22 - Open vraag
Maak een meervoud van dit zelfstandige naamwoord: loterij