In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
Enig idee wat die frappuccino's kosten?
Slide 1 - Tekstslide
Op welke wijze wordt het onderwerp van de tekst in alinea 1 ingeleid?
A
door een conclusie te trekken
B
door een pakkend verhaal weer te geven
C
door een samenvatting van de tekst te geven
D
door voor de tekst belangrijke vragen te stellen
Slide 2 - Quizvraag
Welk kopje past het beste bij de alinea's 2 en 3 samen?
A
Afname van contant betalen
B
Gemakkelijker uitgeven van virtueel geld
C
Minder waard worden van geld
D
Ontwikkelingen in het betalingsverkeer
Slide 3 - Quizvraag
Welk kopje past het beste bij de alinea's 4 en 5 samen?
A
Gebrek aan inzicht
B
Geschrokken door uitgaven
C
Getriggerd door kortingen
D
Gevoelig voor verleidingen
Slide 4 - Quizvraag
"Ze vergelijkt het met vroeger (...)" r.25 Welke vergelijking maakt Prast hier? Ze geeft aan dat
A
Franse francs en virtueel geld beide als speelgeld gezien kunnen worden.
B
in Frankrijk net als in Nederland te gemakkelijk geld uitgegeven wordt.
C
mensen nu te gemakkelijk geld uitgeven net zoals vroeger.
D
virtueel geld en buitenlands geld gemakkelijk uitgegeven worden.
Slide 5 - Quizvraag
Gabriëlla Bettonville noemt in de tekst drie redenen waarom mensen nauwelijks een idee hebben waar hun geld aan uitgegeven wordt. Welke drie redenen geeft Bettonville?
Slide 6 - Open vraag
“Voor hen geldt hetzelfde als voor een derde van de Nederlandse huishoudens: ze zouden best willen weten waar hun geld blijft, maar ze vinden het niet belangrijk genoeg om er werk van te maken.” (r. 86-92) Citeer het zinsgedeelte uit de alinea’s 3 tot en met 5 waarin hetzelfde wordt beweerd.
Slide 7 - Open vraag
In de alinea’s 6 en 7 worden Piet-Jan Ottenhof en Hanneke van der Werf genoemd. Welke uitspraak past het beste bij deze personen? Ottenhoff en Van der Werf zijn voorbeelden van mensen
A
die behoren tot de huishoudens met een bovenmodaal inkomen en
met name zijn gaan letten op kleine besparingen op hun uitgaven.
B
die kritisch kijken naar hun uitgavenpatroon net als het merendeel van de Nederlanders.
C
die net als een deel van de NL'ers hun uitgaven niet heel belangrijk vinden, maar wel kritischer zijn gaan kijken naar hun uitgaven.
D
die wat ouder zijn en daarom meer ervaring dan jongeren hebben in
hoe ze met hun uitgaven om moeten gaan.
Slide 8 - Quizvraag
Op welke manier gebruikt de schrijfster de uitspraken van deskundigen in deze tekst?
A
Zij gebruikt ze om een verschijnsel te verklaren.
B
Zij gebruikt ze vooral om haar eigen standpunt te onderbouwen.
C
Zij laat merken het oneens te zijn met de uitspraken.
D
Zij trekt de juistheid van de uitspraken in twijfel.
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het belangrijkste doel van de schrijfster met deze tekst? De schrijfster wil de lezer
A
adviseren om meer inzicht te krijgen in zijn uitgavenpatroon.
B
ervan overtuigen dat hij beter moet letten op zijn uitgaven.
C
ervoor waarschuwen om niet te grote uitgaven te doen in deze tijd.
D
informeren over hoe mensen met hun uitgaven omgaan.
Slide 10 - Quizvraag
Hoe kun je de inhoud van alinea 8 het beste weergeven? In alinea 8 wordt
A
een advies gegeven
B
een conclusie getrokken
C
een toekomstbeeld geschetst
D
een waarschuwing uitgesproken
Slide 11 - Quizvraag
Welke zin geeft het beste de hoofdgedachte van de tekst weer?
A
Er is een groep mensen die de neiging heeft dingen te kopen die niet echt nodig zijn en die groep wordt steeds groter.
B
Er zijn mensen die hun geld te gemakkelijk uitgeven, maar zij kijken tegenwoordig wel wat kritischer naar hun uitgavenpatroon.
C
Uit onderzoek blijkt dat mensen tegenwoordig kritischer kijken naar
hun uitgavenpatroon dan vroeger het geval was.
D
Uit onderzoek blijkt dat ouderen en mensen die als kind geleerd hebben met geld om te gaan, bewuster met hun geld omgaan.