Examentraining leesvaardigheid 26 feb

Examentraining leesvaardigheid
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Examentraining leesvaardigheid

Slide 1 - Tekstslide

Lees tekst 4: 'Enig idee wat die frappuccino’s kosten?'
 
Examen 2016 tv2

Slide 2 - Tekstslide

Op welke wijze wordt het onderwerp van de tekst in alinea 1 ingeleid?
A
door een conclusie te trekken
B
door een pakkend verhaal weer te geven
C
door een samenvatting van de tekst te geven
D
door voor de tekst belangrijke vragen te stellen

Slide 3 - Quizvraag

De alinea’s 2 en 3 horen bij elkaar.
Welk kopje past het beste bij de alinea’s 2 en 3 samen?
A
Afname van contant betalen
B
Gemakkelijker uitgeven van virtueel geld
C
Minder waard worden van geld
D
Ontwikkelingen in het betalingsverkeer

Slide 4 - Quizvraag

De alinea’s 4 en 5 horen bij elkaar.
Welk kopje past het beste bij de alinea’s 4 en 5 samen?
A
Gebrek aan inzicht
B
Geschrokken door uitgaven
C
Getriggerd door kortingen
D
Gevoelig voor verleidingen

Slide 5 - Quizvraag

“Ze vergelijkt het met vroeger (…)” (regel 25)
Welke vergelijking maakt Henriëtte Prast hier?
Ze geeft aan dat
A
Franse francs en virtueel geld beide als speelgeld gezien kunnen worden.
B
in Frankrijk net als in Nederland te gemakkelijk geld uitgegeven wordt.
C
mensen nu te gemakkelijk geld uitgeven net zoals vroeger.
D
virtueel geld en buitenlands geld gemakkelijk uitgegeven worden.

Slide 6 - Quizvraag

Gabriëlla Bettonville noemt in de tekst drie redenen waarom mensen nauwelijks een idee hebben waar hun geld aan uitgegeven wordt.
 Noteer de drie redenen die Bettonville geeft.

Slide 7 - Open vraag

“Voor hen geldt hetzelfde als voor een derde van de Nederlandse
huishoudens: ze zouden best willen weten waar hun geld blijft, maar ze vinden het niet belangrijk genoeg om er werk van te maken.” (regels 86-92)
 Citeer het zinsgedeelte uit de alinea’s 3 tot en met 5 waarin hetzelfde wordt beweerd.

Slide 8 - Open vraag

In de alinea’s 6 en 7 worden Piet-Jan Ottenhof en Hanneke van der Werf genoemd.
Welke uitspraak past het beste bij deze personen?
Ottenhoff en Van der Werf zijn voorbeelden van mensen
A
die behoren tot de huishoudens met een bovenmodaal inkomen en met name zijn gaan letten op kleine besparingen op hun uitgaven.
B
die kritisch kijken naar hun uitgavenpatroon net als het merendeel van de Nederlanders.
C
die net als een deel van de Nederlanders hun uitgaven niet heel belangrijk vinden, maar wel kritischer zijn gaan kijken naar hun uitgaven.
D
die wat ouder zijn en daarom meer ervaring dan jongeren hebben in hoe ze met hun uitgaven om moeten gaan.

Slide 9 - Quizvraag

Op welke wijze gebruikt de schrijfster de uitspraken van deskundigen in
deze tekst?
A
Zij gebruikt ze om een verschijnsel te verklaren
B
Zij gebruikt ze vooral om haar eigen standpunt te onderbouwen.
C
Zij laat merken het oneens te zijn met de uitspraken.
D
Zij trekt de juistheid van de uitspraken in twijfel.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste doel van de schrijfster met deze tekst?
De schrijfster wil de lezer
A
adviseren om meer inzicht te krijgen in zijn uitgavenpatroon.
B
ervan overtuigen dat hij beter moet letten op zijn uitgaven.
C
ervoor waarschuwen om niet te grote uitgaven te doen in deze tijd.
D
informeren over hoe mensen met hun uitgaven omgaan.

Slide 11 - Quizvraag

Hoe kun je de inhoud van alinea 8 het beste weergeven?
In alinea 8 wordt
A
een advies gegeven.
B
een conclusie getrokken.
C
een toekomstbeeld geschetst.
D
een waarschuwing uitgesproken.

Slide 12 - Quizvraag

Welke zin geeft het beste de hoofdgedachte van de tekst weer?
A
Er is een groep mensen die de neiging heeft dingen te kopen die niet echt nodig zijn en die groep wordt steeds groter.
B
Er zijn mensen die hun geld te gemakkelijk uitgeven, maar die mensen kijken tegenwoordig wel wat kritischer naar hun uitgavenpatroon.
C
Uit onderzoek blijkt dat mensen tegenwoordig kritischer kijken naar hun uitgavenpatroon dan vroeger het geval was.
D
Uit onderzoek blijkt dat ouderen en mensen die als kind geleerd hebben met geld om te gaan, bewuster met hun geld omgaan.

Slide 13 - Quizvraag

Kijk wat een ander doet
(1) Een grote groep Nederlanders houdt zijn inkomsten en uitgaven niet of onvoldoende bij. Met een digitaal huishoudboekje kun je je inkomsten en uitgaven gemakkelijk bijhouden. Er zijn verschillende gratis uitvoeringen. Op wijzeringeldzaken.nl/handige-hulpmiddelen/huishoudboekjes staat een overzicht van ruim twintig populaire digitale huishoudboekjes met informatie over de mogelijkheden en het gebruiksgemak. Een van de gratis digitale huishoudboekjes is AFAS Personal van het Nibud, waarmee het mogelijk is bankrekeningen te downloaden en papieren bonnetjes te scannen.

(2) Vul je gegevens in op nibud.nl/persoonlijkbudgetadvies en zie wat mensen in vergelijkbare omstandigheden gemiddeld uitgeven aan verzekeringen, wonen, kleding, vakanties en boodschappen. Zulke overzichtjes kun je soms ook vinden bij de digitale huishoudboekjes van banken. Vaak zijn die nog gedetailleerder. Dan zie je bijvoorbeeld wat iemand van jouw leeftijd en opleidingsniveau die in dezelfde provincie woont, besteedt aan boodschappen.

Slide 14 - Tekstslide

“Een grote groep Nederlands houdt zijn inkomsten en uitgaven niet of onvoldoende bij.” (alinea 1)
 Citeer een zin uit de alinea’s 1 tot en met 4 van de tekst ‘Enig idee wat die frappuccino’s kosten?’ waarin hetzelfde wordt beweerd.

Slide 15 - Open vraag

In de tekst ‘Kijk wat een ander doet’ wordt gesproken over verschillende soorten huishoudboekjes.
 Leg uit wat het verschil is tussen de gratis digitale huishoudboekjes en de digitale huishoudboekjes van de banken.
Gebruik voor je antwoord niet meer dan 10 woorden.

Slide 16 - Open vraag