In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Gericht lezen
Slide 1 - Tekstslide
mm
6. Welke tekstdoelen zijn er?
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
1. Wat is het onderwerp van de tekst 'Lang zal die gelukkig leven'?
A
Verband tussen geluk en gezondheid.
B
Tijd voor evidencebased geluk.
C
Invloed van geluk op het maken van keuzes.
D
Aandacht voor geluk in de gezondheidszorg.
Slide 4 - Quizvraag
2. "Geluk en gezondheid zijn op deze manier met elkaar verbonden (...)" (alinea 4). Welke afbeelding geeft het verband tussen geluk en gezondheid op de juiste manier weer?
A
B
C
D
Slide 5 - Quizvraag
3. Hoe sluit alinea 5 aan op de alinea's 3 en 4? Alinea 5 ...
A
vormt een uitwerking van de alinea's 3 en 4.
B
vormt een tegenstelling met de alinea's 3 en 4.
C
noemt voorbeelden bij de alinea's 3 en 4.
D
is een deel van een opsomming met de alinea's 3 en 4.
Slide 6 - Quizvraag
4. Wat zegt Ruut Veenhoven over de vecht-of-vluchtmodus? (alinea 5) Volgens hem is deze altijd ...
A
schadelijk door het verspillen van energie aan lichaamsactiviteiten.
B
schadelijk door het produceren van het stresshormoon cortisol.
C
handig bij het klaarmaken voor actie op korte termijn.
D
handig bij de opbouw van een immuunsysteem.
Slide 7 - Quizvraag
5. De alinea's 7 en 8 horen bij elkaar. Welk kopje geeft het beste de inhoud weer van alinea's 7 en 8 samen?
A
Verband geluk en voortijdig overlijden.
B
Verband geluk en genezingskans.
C
Effect geluk op ziektes.
D
Effect geluk op lange termijn.
Slide 8 - Quizvraag
6. Hoe kun je de hoofdgedachte van deze tekst het beste weergeven?
A
Een positieve levensinstelling kan bevorderlijk zijn voor de levensverwachting.
B
Een optimistische levenshouding heeft direct invloed op genezingsprocessen.
C
Een goede levensverwachting is afhankelijk van de juiste gezondheidskeuzes.
D
Een gezonde levensstijl wordt bepaald door goede levensomstandigheden.
Slide 9 - Quizvraag
7. Wat is de functie van de laatste alinea van deze tekst?
A
Een samenvatting geven.
B
Een nieuw gegeven toevoegen.
C
Een afrondende conclusie geven.
D
Een advies geven aan de lezer.
Slide 10 - Quizvraag
8. Wat is het voornaamste doel van de schrijver met deze tekst? De schrijver wil de lezer...
A
informeren over de effecten van levensinstelling op levensverwachting.
B
ervan overtuigen dat gelukkige mensen langer leven.
C
ertoe aansporen om gezonde keuzes te maken in het leven.
D
duidelijk maken dat de overheid meer aandacht moet besteden aan geluk.
Slide 11 - Quizvraag
Slide 12 - Tekstslide
9. Wat is het belangrijkste doel van deze tekst? Oikocredit wil ...
A
de lezer overtuigen.
B
gevoelens uitdrukken.
C
de lezer aansporen.
D
de lezer informeren.
Slide 13 - Quizvraag
10. Wat kun je volgens de tekst ontdekken op investereninmensen.nl?
A
Hoe met jouw geld rendement behaald wordt.
B
Hoe beleggen een mooi alternatief voor sparen biedt.
C
Dat Oikocredit met investeringen succesvol is.
D
Dat Oikocredit anoniem geld belegt.
Slide 14 - Quizvraag
11. Op welke wijze wordt het onderwerp van de tekst in alinea 1 ingeleid?
A
Door voor de tekst belangrijke vragen te stellen.
B
Door een samenvatting van de tekst te geven.
C
Door een pakkend verhaal weer te geven.
D
Door een conclusie te trekken.
Slide 15 - Quizvraag
Enig idee wat die frappuccino's kosten?
Slide 16 - Tekstslide
12. De alinea's 2 en 3 horen bij elkaar. Welk kopje past het beste bij alinea's 2 en 3 samen?
A
Ontwikkelingen in het betalingsverkeer.
B
Minder waard worden van geld.
C
Gemakkelijker uitgeven van virtueel geld.
D
Afname van contant betalen.
Slide 17 - Quizvraag
13. De alinea's 4 en 5 horen bij elkaar. Welk kopje past het beste bij de alinea's 4 en 5 samen?
A
Gevoelig voor verleidingen.
B
Getriggerd door kortingen.
C
Geschrokken door uitgaven.
D
Gebrek aan inzicht.
Slide 18 - Quizvraag
14. “Ze vergelijkt het met vroeger (…)” (alinea 3) Welke vergelijking maakt Henriëtte Prast hier? Ze geeft aan dat ...
A
virtueel geld en buitenlands geld gemakkelijk uitgegeven worden.
B
mensen nu te gemakkelijk geld uitgeven net als vroeger.
C
in Frankrijk net als in Nederland te gemakkelijk geld uitgegeven wordt.
D
Franse francs en virtueel geld beide als speelgeld gezien kunnen worden.
Slide 19 - Quizvraag
15. In de alinea’s 6 en 7 worden Piet-Jan Ottenhof en Hanneke van der Werf genoemd. Welke uitspreek past het beste bij deze personen? Ottenhof en van der Werf zijn voorbeelden van mensen ...
A
die wat ouder zijn en daarom meer ervaring dan jongeren hebben in hoe ze met hun uitgaven om moeten gaan.
B
die net als een deel van de Nederlanders hun uitgaven niet heel belangrijk vinden, maar wel kritischer zijn gaan kijken naar hun uitgaven.
C
die kritisch kijken naar hun uitgavenpatroon net als het merendeel van de Nederlanders.
D
die behoren tot de huishoudens met een bovenmodaal inkomen en met name zijn gaan letten op kleine besparingen op hun uitgaven.
Slide 20 - Quizvraag
16. Wat is het belangrijkste doel van de schrijfster met deze tekst? De schrijfster wil de lezer ...
A
informeren over hoe mensen met hun uitgaven omgaan.
B
ervoor waarschuwen om niet te grote uitgaven te doen in deze tijd.
C
ervan overtuigen dat hij beter moet letten op zijn uitgaven.
D
adviseren om meer inzicht te krijgen in zijn uitgavenpatroon.
Slide 21 - Quizvraag
17. Op welke wijze gebruikt de schrijfster de uitspraken van deskundigen in de tekst?
A
Zij trekt de juistheid van de uitspraken in twijfel.
B
Zij laat merken het oneens te zijn met de uitspraken.
C
Zij gebruikt ze vooral om haar eigen standpunt te onderbouwen.
D
Zij gebruikt ze om een verschijnsel te verklaren.
Slide 22 - Quizvraag
18. Hoe kun je de inhoud van alinea 8 het beste weergeven? In alinea 8 wordt ...
A
een waarschuwing uitgesproken.
B
een toekomstbeeld geschetst.
C
een conclusie getrokken.
D
een advies gegeven.
Slide 23 - Quizvraag
19. Welke zin geeft de hoofdgedachte van de tekst weer?
A
Uit onderzoek blijkt dat ouderen en mensen die als kind geleerd hebben met geld om te gaan, bewuster met hun geld omgaan.
B
Uit onderzoek blijkt dat mensen tegenwoordig kritischer kijken naar hun uitgavenpatroon dan vroeger het geval was.
C
Er zijn mensen die hun geld te gemakkelijk uitgeven, maar die mensen kijken tegenwoordig wel wat kritischer naar hun uitgavenpatroon.
D
Er is een groep mensen die de neiging heeft dingen te kopen die niet echt nodig zijn en die groep wordt steeds groter.
Slide 24 - Quizvraag
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Iets geleerd vandaag? Schrijf één ding op wat je deze les hebt geleerd en niet meer vergeet.
Slide 30 - Woordweb
Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.