Je leert hoe de verbinding tussen het onderwerp en het gezegde betekenis geeft aan zinnen en hoe je kunt beredeneren wat het onderwerp en gezegde van een zin zijn.
Programma
- Uitleg (5 minuten)
- Oefenen (5 minuten)
- Wat hebben we geleerd?
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1
In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
VANDAAG
Doel van deze les:
Je leert hoe de verbinding tussen het onderwerp en het gezegde betekenis geeft aan zinnen en hoe je kunt beredeneren wat het onderwerp en gezegde van een zin zijn.
Programma
- Uitleg (5 minuten)
- Oefenen (5 minuten)
- Wat hebben we geleerd?
Slide 1 - Tekstslide
Onderwerp
Iedere zin heeft een onderwerp en een gezegde
Degene die / datgene wat iets doet of is = onderwerp
Bijv.: De mensen kletsen. De mensen zijn degenen die iets doen.
Justin Bieber is Canadees. Justin Bieber is degene die
iets is.
Slide 2 - Tekstslide
Gezegde
Wat het onderwerp is of doet = het gezegde
► Papa slapen
► Mama lief
Slide 3 - Tekstslide
Doen of zijn
Doen-zinnen - het onderwerp doet iets
- Opa lacht.
- De buurman tuiniert.
- De hond kwispelt.
Slide 4 - Tekstslide
Doen of zijn
Zijn-zinnen: het onderwerp is iets
- Oma is grappig.
- De atleet is snel.
-Vossen zijn roofdieren.
Slide 5 - Tekstslide
Gezegde
doen-betekenis > werkwoordelijk
- Anouk juicht. Juichen, dat doet ze.
- Mijn vader gaapt. Gapen, dat doet hij.
zijn-betekenis > naamwoordelijk
- De basketballer is lang. Lang, dat is hij.
- Dat is een uitdaging. Een uitdaging, dat is het.
Slide 6 - Tekstslide
Stappenplan
1. Bepaal het kernwoord van het gezegde.
2. Vul het kernwoord aan: … dat doe / ben je.
> aangevuld met doen = werkwoordelijk gezegde
> aangevuld met zijn = naamwoordelijk gezegde
Slide 7 - Tekstslide
Stappenplan
Voorbeeld en redenering
De buren klagen.
1. klagen = kernwoord
2. , dat doe je (werkwoord)
> werkwoordelijk gezegde
Eva is lief
1. lief= kernwoord (bijvoeglijk naamwoord)
2. lief, dat ben je
> naamwoordelijk gezegde
Slide 8 - Tekstslide
Oefenen
Maken opdracht 2 en 3 blz. 100 (Oefenboek)
timer
4:00
Slide 9 - Tekstslide
Vul aan ........
Kijk nog eens naar je notities op je memoblaadje.
Klopt dit?
Vul aan .......
timer
4:00
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
WELKOM
Bij Nederlands
Ga rustig op je plaats zitten.
Etui, planner, lesboek, schrift, laptop dicht op tafel.
Ga lekker 10 minuten lezen in je leesboek.
timer
10:00
Slide 12 - Tekstslide
VANDAAG
Doel van deze les:
Je leert hoe de verbinding tussen het onderwerp en het gezegde betekenis geeft aan zinnen en hoe je kunt beredeneren wat het onderwerp en gezegde van een zin zijn.
Programma
- HW bespreken (5 minuten)
- Aan de slag (10 minuten)
Slide 13 - Tekstslide
Aan de slag
Opdracht 8 tot en met 10 op blz. 100 van je oefenboek
timer
10:00
Slide 14 - Tekstslide
Maandag 7 oktober 5e uur
Maken opdracht 8 tot en met 10 op blz.100-101 van je oefenboek, voor zover niet af in de les.
Lezen: de paragraaf op blz. 142-143 van je handboek