H.4 Woordenschat: zoek een tegenstelling

Hoofdstuk 4
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4

Slide 1 - Tekstslide

Doel
Je kunt de betekenis van een onbekend woord raden met behulp van een tegenstelling. 

Slide 2 - Tekstslide

Uitleg 'zoek een tegenstelling'
Soms kun je de betekenis van een woord vinden doordat er een tegenstelling  in de tekst staat:
 
De wiskundetoetsen voor havo en vwo zijn identiek, maar de beoordeling is verschillend.
 

Slide 3 - Tekstslide

Uitleg 'zoek een tegenstelling'
Tegenstellingen kun je herkennen aan:
- Vervanging van het voorvoegsel:
          voorbeeld: behandelen - mishandelen,
                                 toename - afname, 
                                 invoer - uitvoer.


      


 

Slide 4 - Tekstslide

Uitleg 'zoek een tegenstelling'
Tip: Een tegenstelling volgt vaak na een signaalwoord: 

         maar, anderzijds, daarentegen, echter, evenwel, hoewel, 
         aan de andere kant, tegenover

Slide 5 - Tekstslide

Uitleg 'zoek een tegenstelling'
Tegenstellingen kun je herkennen aan:
     - Een heel ander woord.
        voorbeeld: flauw - scherp,
                                ruw - kalm/zacht,
                                rijk - arm
                                klassiek - modern,
                                aanvallen - verdedigen



 

Slide 6 - Tekstslide

Uitleg 'zoek een tegenstelling'
Tegenstellingen kun je herkennen aan de vorm:
     - Het basiswoord + voorvoegsel: a-, on-, il-, -in-, im-, ir-
         voorbeeld: sociaal - asociaal, 
                                 relevant - irrelevant
                                 zorgvuldig - onzorgvuldig
                                 actief - inactief
         Deze voorvoegsels geven het woord de betekenis: niet- 

Slide 7 - Tekstslide

'Deze ziekte veroorzaakt zowel psychische als somatische klachten.'

Wat is het tegenovergestelde van 'somatische'?

Slide 8 - Open vraag

'Deze computer is vandaag inactief.'
Wat betekent 'inactief'?

Slide 9 - Open vraag

Aan de slag!
Ga aan het werk met de opdrachten voor deze week:

Maak oefening 2 t/m 7 vanaf blz. 115.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link