AR1 - Woordenschat H4

Woordenschat H4
Ik kan de betekenis van een onbekend woord achterhalen met behulp van een tegenstelling.

Ik kan zelf een woordenlijst aanleggen en de betekenis van deze woorden leren.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordenschat H4
Ik kan de betekenis van een onbekend woord achterhalen met behulp van een tegenstelling.

Ik kan zelf een woordenlijst aanleggen en de betekenis van deze woorden leren.

Slide 1 - Tekstslide

Woordenschat H4
groot                 -                klein 

Deze tegenstelling kennen we allemaal.
Maar wat als je de betekenis van (één van de) woorden niet kent?

Slide 2 - Tekstslide

Woordenschat H4
Zoals in de zin:
Mijn vader heeft vooral last van somatische klachten, echter ervaart hij ook wel psychische klachten. 
moeilijk woord = somatische

Slide 3 - Tekstslide

Woordenschat H4
Mijn vader heeft vooral last van somatische klachten, echter ervaart hij ook wel psychische klachten. 
Het woord "echter" geeft een tegenstelling aan. 
somatisch is een tegenstelling van psychisch 
(het tegenovergestelde)

Slide 4 - Tekstslide

Dus wat betekent somatisch?
A
geestelijk
B
lichamelijk
C
verstandig
D
ziek

Slide 5 - Quizvraag

Woordenschat H4
Nog een voorbeeld:
Mas is wat melancholiek, maar zijn zus Alexi is altijd opgewekt.
moeilijk woord = melancholiek
Wat geeft de tegenstelling aan?
maar, dus melancholiek is een tegenstelling van opgewekt

Slide 6 - Tekstslide

Dus wat betekent melancholiek?
A
blij
B
levendig
C
depressief
D
vrolijk

Slide 7 - Quizvraag

Woordenschat H4
Signaalwoorden die een tegenstelling aangeven zijn:
maar, anderzijds, daarentegen, echter, evenwel, hoewel, aan de andere kant, tegenover.

Slide 8 - Tekstslide

Woordenschat H4
Een tegensteling kun je ook herkennen aan de vorm:
- Basiswoord + voorvoegsel: a-, on-, in-, il-, im-, ir (=niet)
technisch <-> atechnisch, acceptabel <-> onacceptabel, actief <-> inactief

Slide 9 - Tekstslide

Welk woord is vorm van een tegenstelling?
A
illustratie
B
impact
C
onder
D
imperfect

Slide 10 - Quizvraag

Woordenschat H4
Je kunt ook achter tegenstelling (en dus de betekenis) komen door het voorvoegsel te vervangen:
intern <-> extern, oplopen <-> aflopen, autochtoon <-> allochtoon

Slide 11 - Tekstslide

Waar kun je "hoog" in hoogachten door vervangen?
A
min
B
blij
C
ge
D
laag

Slide 12 - Quizvraag

Woordenschat H4
Voor een verdere uitleg, bekijk je ook het filmpje voordat je begint aan de opdrachten op de site Nieuw Nederlands. 
Je maakt vandaag de opdrachten online.

Slide 13 - Tekstslide

Woordenlijstopdracht 
Naast de opdrachten uit je boek (Nieuw Nederlands), maak je de komende tijd een woordenlijst aan. Deze opdracht lever je in voor een cijfer (o/v/g).

Slide 14 - Tekstslide

Wat ga je doen?
Je gaat een eigen woordenlijst aanleggen met moeilijke woorden die je op school of daarbuiten tegenkomt. Deze lijst bestaat uit 30 woorden die aan de volgende criteria voldoen:
  • je kende de woorden nog niet
  • het is nuttig om deze woorden te leren kennen
  • de woorden maken geen deel uit van een begrippenlijst die je voor een (ander) vak moet leren. Wanneer je bijvoorbeeld bij aardrijkskunde het woord ‘agglomeratie’ moet kennen, ga je dat niet ook hier gebruiken.

Slide 15 - Tekstslide

Hier vul je het moeilijke woord in. 

Slide 16 - Tekstslide

Hier vul je de betekenis in van het woord. 

Slide 17 - Tekstslide

Woordenlijstopdracht 
1. Je maakt een lijst van 30 woorden (woord - betekenis)
2. Daarnaast kies je een verwerkingsopdracht bij 5 van je woorden. Verwerkingsopdrachten vind je bij de opdracht (in TEAMS)

Slide 18 - Tekstslide

Houd deze planning aan: 
  • 14 mei: eerste 10 woorden op je woordenlijst
  • 21 mei: tweede 10 woorden op je woordenlijst
  • 28 mei: derde 10 woorden op je woordenlijst
  • 4 juni: verwerkingsopdrachten uitgewerkt + inleveren opdracht (via Magister)

let op: Je hoeft de woordenlijsten niet elke week in te leveren maar levert alleen op 4 juni de opdracht in. Begin op tijd!

Slide 19 - Tekstslide

De beoordeling! Let op: voor een goed moet je iets extra's doen.
onvoldoende:
niet voldoende woorden op je lijst/ verwerkingsopdracht mist/ woorden voldoen niet aan de eisen.

voldoende:
30 woorden op de lijst + goede betekenis. 1 Goed uitgewerkte verwerkingsopdracht. De woorden voldoen aan de eisen.

goed:
30 woorden op de lijst + goede betekenis. 2 Goed uitgewerkte verwerkingsopdracht of 5 extra woorden in de verwerkingsopdracht. De woorden voldoen aan de eisen.  

Slide 20 - Tekstslide

Deze les:
Woordenschat H4 - hier werk je deze les aan. Zorg dat het voor vrijdag 16.00 af is. 
Deze week: 
Start maken woordenlijst
Deze les:
Woordenschat Hoofdtuk 4 - hier werk je deze les aan. Voor vrijdag 16.00 moet dit af zijn.

Deze week:
Eerste 10 woorden op je woordenlijst.

Slide 21 - Tekstslide

Succes!

Slide 22 - Tekstslide