LD -Over taal - blok 3 - les 2 - 3.11 voor- en achtervoegsels, verwijswoorden

Blok 3 - Over taal - blz. 133
Voorvoegsel en achtervoegsels
Verwijswoorden


  • Telefoon in telefoonhotel
  • Ga zitten
  • Leg je boek/schrift/etui op tafel
  • Wacht in stilte tot de les gaat beginnen
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Blok 3 - Over taal - blz. 133
Voorvoegsel en achtervoegsels
Verwijswoorden


  • Telefoon in telefoonhotel
  • Ga zitten
  • Leg je boek/schrift/etui op tafel
  • Wacht in stilte tot de les gaat beginnen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kunnen voor- en achtervoegsels helpen om achter de betekenis van een woord te komen?
3.11     Kijk naar taal
3  

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kunnen 
  • Je weet wat een voorvoegsel en een achtervoegsel is.




 
  • Je kunt de betekenis van een woord afleiden door het voorvoegsel/achtervoegsel. 




Weten 
  • Je weet wat verwijswoorden zijn.



 
  • Je kunt aangeven waar verwijswoorden naar verwijzen.



3  

Slide 3 - Tekstslide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

Voorvoegsels en achtervoegsels (blz. 133)
Lees je een lang en moeilijk woord, kijk dan of het woord een voorvoegsel of een achtervoegsel heeft. 
Het voor- of achtervoegsel kan je helpen om achter de betekenis van het woord te komen. Voor- en achtervoegsels hebben een vaste betekenis.
voorbeelden 

onmogelijk
niet mogelijk
beweegbaar
het kan bewegen
fantasierijk
met veel fantasie
3  

Slide 4 - Tekstslide

Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen het leerdoel van de les hebben behaald.



Bedenk voorbeelden.
  • Het voorvoegsel mis- betekent    : slecht/verkeerd
  • Het voorvoegsel on- betekent      : niet 
  • Het voorvoegsel wan- betekent   : geen/slecht 
  • Het voorvoegsel her- betekent     : nog een keer 


Opdracht:
Geef bij elk voorvoegsel een voorbeeld.

timer
2:00
1. misvormd
2. onhandig
3. wanhoop
4. herstarten
3  

Slide 5 - Tekstslide

Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen het leerdoel van de les hebben behaald.



Verwijswoorden (blz. 135)
3  

Slide 6 - Tekstslide

Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen het leerdoel van de les hebben behaald.



Verwijswoorden (blz. 135)
R Verwijswoorden verwijzen naar iets dat al in de tekst is genoemd. Dat kan zijn:

  • een woord;
  • een groep woorden;
  • een zin.
3  

Slide 7 - Tekstslide

Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen het leerdoel van de les hebben behaald.



Even oefenen
  1. Mijn moeder is streng, maar ze is ook erg lief. 
  2. Het vuurwerk dat wordt afgestoken, knalt echt bizar hard.
  3. Kees schrijft altijd zijn huiswerk over. Dat merken docenten toch niet zegt hij.
  4. Met Nieuwjaar ben ik naar Amsterdam gegaan. Maar daar was eigenlijk niks te beleven.
  5. Mijn vrienden zijn gewoon thuisgebleven. Die mochten niet van hun ouders.
Neem de vetgedrukte woorden uit de zinnen over. 
  1. Vul in naar welk woord of welke zin het verwijst.
  2. Geef aan waar het naar verwijst (gebruik middelste kolom uit schema op blz. 135)

3  

Slide 8 - Tekstslide

Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen het leerdoel van de les hebben behaald.



Zelfstandig werken 
Lees
3.11 Kijk naar taal (blz. 133)
Maak
8, 9, 11
Hoe
In je schrift
Schrijf leesbaar
Tijd
Wat niet af is, is huiswerk.
Eerder klaar?
Nakijken met nakijkblad
Werken aan Fictie Blok 2 - opdracht 9 (Word)
Resultaat
Klassikaal bespreken 
3  

Slide 9 - Tekstslide

Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen jouw instructie hebben begrepen d.m.v. een begeleide oefening.

Huiswerk
3  

Slide 10 - Tekstslide

Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen het leerdoel van de les hebben behaald.