3.11 kijk naar taal

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

3.11 kijk naar taal

SO Blok 3 

19 februari (Maandag na de voorjaarsvakantie!)

Paragraaf 3.5, 3.10 en 3.11 (staat ook op SOM)

Let op!

Voor het SO moet je woordsoorten kunnen benoemen. (3.5)

Welke woordsoorten kennen we?

Woordsoorten 

Lidwoord= De, het, een

Werkwoord= Iets wat je kan doen

Voorzetsel= Staan voor LW/ZNW, helpen om de precieze plaats, richting of tijd aan te geven (van, na, met, aan, voor, op)

Zelfstandig naamwoord= Mensen, dieren, planten, dingen, landen

Bijvoeglijk naamwoord= Zegt iets over ZNW (de rode appel)

Na deze les:

• Ken je een aantal schooltaalwoorden
• Weet je wat voor en achtervoegsels zijn
• Weet je wat verwijswoorden zijn 

Wat betekent:
Aanzienlijk

1. nogal groot
2. nogal klein

Wat betekent:
De ontwikkeling

1. De overgang
2. De ontwikkeling

Wat betekent:
Grotendeels

Wat betekent:
Het resultaat

1. De uitkomst
2. Het standpunt

Aantekening 3.11

Een voorvoegsel of een achtervoegsel heeft een vaste betekenis.

Geplakt aan een ander woord.

Voorbeelden:

Onmogelijk = Niet mogelijk

Beweegbaar = Het kan bewegen

Fantasierijk = Met veel fantasie

Aantekening 3.11

Hier, deze, ze en hun zijn verwijswoorden.

Verwijswoorden = verwijzen naar iets wat al in de tekst is genoemd. 

Dit kan zijn: een woord/een groep woorden/een zin.

Schrijf het schema verwijswoorden op blz 135 over in je schrift (de voorbeelden hoef je niet over te schrijven)

Maak eerst opdracht 8, 9 en 11

Klaar? Maak opdracht 10

blz 133/134/135

Alles klaar? leren voor het SO