Tekstverbanden en signaalwoorden

Deze les
- herhalen theorie tekststructuren
- bespreken huiswerk (opdracht 2)
- theorie alinea's
- theorie tekstverbanden en signaalwoorden
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Deze les
- herhalen theorie tekststructuren
- bespreken huiswerk (opdracht 2)
- theorie alinea's
- theorie tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling theorie tekststructuren

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekststructuren
Welke weet je nog?
Denk even na.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vaste tekststructuren (p. 63 theorieboekje)
Naam
Inleiding
Kern
Slot
 Aspectenstructuur
onderwerp
aspecten van onderwerp
samenvatting

Vraag-antwoordstructuur
vraag
mogelijke antwoorden
samenvatting / beste antwoord
Verleden-heden-toekomststructuur
onderwerp
situatie vroeger 
situatie nu
conclusie / 
toekomstverwachting
Voor-en-nadelen-structuur
vraag of stelling
voordelen
nadelen
afweging / conclusie
Argumentatiestructuur
stelling
(tegen)argumenten
weerleggingen
conclusie / stelling
Verklaringsstructuur
verschijnsel
kenmerken/voorbeelden
oorzaken/verklaringen
conclusie / meest waarschijnlijke verklaring
Probleem-oplossingsstructuur
probleemstelling
beschrijving, oorzaken, gevolgen en oplossingen
beste oplossing

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekststructuren
Waarom is het nuttig om te weten welke tekststructuren er zijn?


Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het nut
Voor de lezer
Je weet wat je kunt verwachten van een tekst en je kunt gericht zoeken naar de informatie die je nodig hebt.

Voor de schrijver
Je creëert een logische route door je tekst en kunt informatie beter ordenen.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Alinea's, signaalwoorden
en tekstverbanden

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 
  1. Je herkent een alinea.
  2. Je weet wat een tekstverband is.
  3. Je kent de verschillende tekstverbanden en de bijbehorende signaalwoorden.
  4. Je weet waarom we signaalwoorden gebruiken.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Alinea
Een tekst is in stukjes verdeeld. Zo'n stukje is een alinea.

Alinea 
- begint op een nieuwe regel
- springt de eerste regel van de alinea in
- begint na een witregel

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kernzin
In een kernzin staat de belangrijkste informatie uit de alinea.
In principe heeft een alinea een kernzin:
  •  meestal is de eerste zin de kernzin;
  • soms is de tweede zin de kernzin;
  • soms de laatste zin.
In de zinnen ervoor of erna worden voorbeelden gegeven of wordt er uitleg gegeven.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Alinea's
  • Zinnen in een tekst staan met elkaar in verband.
  • Zinnen die bij elkaar horen vormen samen alinea's.
  • Ook alinea's kunnen bij elkaar horen, ze vormen samen een deelonderwerp.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

TEKSTVERBANDEN

Tussen woorden, zinnen en alinea's in een tekst bestaat een verband --> het tekstverband.

Zonder tekstverbanden is je tekst niet 'stevig'.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

TEKSTVERBANDEN

Zorgen er dus voor dat

woorden, zinnen en alinea's met elkaar samenhangen.

De verbanden onderling herken je aan signaalwoorden.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SIGNAALWOORDEN

Een tekst zonder signaalwoorden bestaat eigenlijk niet! 

Aan een signaalwoord

zie je met welk tekstverband

je te maken hebt.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SOORTEN TEKSTVERBANDEN

- opsommend verband
- chronologisch verband
- tegenstellend verband
- toelichtend verband
- redengevend verband
- concluderend verband


- vergelijkend tekstverband
- samenvattend verband
- oorzakelijk verband (oorzaak/gevolg)
- middel/doel
- voorwaardelijk verband
- toegevend verband


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opsommend verband
  • Bij een opsommend verband worden zaken/dingen achter       elkaar genoemd.
  • Let op de volgende signaalwoorden: 
       ten eerste / tweede/ derde, eveneens,
       om te beginnen, ook, daarnaast,  tenslotte, en, verder, etc.

Ik heb goed geleerd voor de toets. Eerst heb ik woordjes geleerd en de zinnen heb ik geoefend. Ook heeft moeder me overhoord.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

TIJDSVOLGORDE of CHRONOLOGISCH VERBAND
  • gebeurtenissen worden in de juiste tijdsvolgorde beschreven. 
  • Signaalwoorden: toen, daarna, intussen,  vervolgens, nadat, terwijl, vroeger, later, nu, eerst, dadelijk, zodra

Ik heb goed geleerd voor de toets.  Daarna heb ik thee gedronken met mijn vriendin.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 tegenstellend verband
  • In een tegenstellend verband worden tegenovergestelde zaken genoemd.
  • Signaalwoorden: maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant … aan de andere kant
Ik heb goed geleerd voor de toets, maar ik heb een onvoldoende gehaald.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toelichtend verband
  • In een toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.
  • Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, neem nou
Het hotel is ook geschikt voor jonge kinderen, zoals mijn kleine broertje. 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Redengevend verband
  • Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt. Je hebt hier zelf een keuze. 
  • Signaalwoorden: omdat, daarom, want, de reden hiervoor is, vanwege, immers
Omdat het glad is (reden), loop ik heel voorzichtig naar school (besluit).

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

CONCLUDEREND VERBAND

  • Een concluderend verband trekt een conclusie uit eerdere informatie uit de tekst.
  • Signaalwoorden: dus, daarom, kortom, al met al, dan ook, dat houdt in, concluderend

Pieter heeft de hele dag hard gewerkt en daarna nog een zware tennispartij gespeeld. Hij zal dus wel moe zijn.


Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vergelijkend verband
  • Met een vergelijkend verband maakt de auteur iets duidelijk door een verschil of een overeenkomst te noemen
  • Signaalwoorden: in vergelijking met, net als, als, evenals, zoals, meer/groter/beter dan, vergeleken met

Net als bij Nederlands is het bij Engels belangrijk dat je verbanden in een tekst kunt herkennen.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenvattend verband
  • Bij een samenvattend verband geeft de auteur een verkorte weergave van de informatie uit de tekst. 
  • Signaalwoorden: kortom, samengevat, met andere woorden, al met al 

Ik heb een onvoldoende voor Frans, scheikunde, aardrijkskunde en wiskunde. Kortom, ik heb vier onvoldoendes. 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oorzakelijk verband
  • Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt. Je hebt hier zelf GEEN invloed op. 
  • Signaalwoorden:  doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij, door te

Er brak brand uit in het stadion, waardoor de wedstrijd niet door kon gaan. 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel - middel
  • Iets wordt gebruikt of gedaan (het middel), om iets anders te bereiken (het doel).
  • Signaalwoorden: waarmee, zodat, om te, door middel van, met behulp van

Om mijn eindexamen te halen, zal ik nog veel moeten oefenen met schrijven.

Slide 25 - Tekstslide


Toegevend verband
  • Het is wel zo, maar net niet helemaal...
  • Signaalwoorden: hoewel, ofschoon, ook al, weliswaar

Hoewel ik best lenig ben, kan ik toch niet met mijn handen aan de grond komen. 
Hij is weliswaar vaak in Frankrijk geweest, maar hij weet niks van de Franse cultuur.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorwaardelijk verband
  • Een voorwaardelijk verband maakt duidelijk onder welke voorwaarden iets gebeurt. 
  • Signaalwoorden:  als...dan, indien, tenzij, mits , wanneer, behalve als, onder voorwaarde dat

Als ik mijn huiswerk af heb, (dan) mag ik mee naar de film.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Nu :
Maak de opdracht: ""


Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies