H4 en H5 Klantreis en Visual merchandising

Wat is het doel van een klantenkaart?
A
Het is een beloningssysteem voor de klant, zodat de klant vaker terugkomt
B
Het is een spaarpuntensysteem, zodat de klant met de spaarpunten aankopen kan doen
C
Het is een beloningssysteem voor de klant, zodat de klant korting kan krijgen op sommige aankopen
D
Alle antwoorden zijn goed
1 / 25
volgende
Slide 1: Quizvraag
RetailMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat is het doel van een klantenkaart?
A
Het is een beloningssysteem voor de klant, zodat de klant vaker terugkomt
B
Het is een spaarpuntensysteem, zodat de klant met de spaarpunten aankopen kan doen
C
Het is een beloningssysteem voor de klant, zodat de klant korting kan krijgen op sommige aankopen
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 1 - Quizvraag

H4 en H5 Klantreis en

Slide 2 - Tekstslide

Wat kan een probleem zijn bij de zelfscan kassa?
A
Iemand heeft niet alle artikelen gescand
B
Er is minder persoonlijk contact
C
Door steekproefcontroles moet je langer wachten
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 3 - Quizvraag

Wat zijn de mogelijkheden om bijverkoop te stimuleren?
A
Met de klant mee te denken
B
Weten hoe je het saldo van de cadeaukaart kunt checken
C
Weten hoe je het artikel het best kunt onderhouden
D
Geen van de antwoorden is goed

Slide 4 - Quizvraag

In welke fase vindt de verkoopafhandeling plaats.
Welke stelling is juist?
a. In de aankoopfase
b. In de servicefase
c. In de overwegingsfase
A
Stelling a en c zijn juist
B
Stelling b en c zijn juist
C
Stelling a en b zijn juist
D
Geen enkele stelling is juist

Slide 5 - Quizvraag

Uit hoeveel cijfers bestaat de EAN barcode?
A
7
B
9
C
11
D
13

Slide 6 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Winkeliers hebben liever dat je betaalt met contant geld.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Wat zijn nadelen van kopen op krediet.
A
Gevoelig voor storingen
B
Beperkte geldigheid
C
Gevoelig voor diefstal
D
Gevoelig voor fraude

Slide 8 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Een formulier waarop de inhoud van de kassa is vastgelegd is de kassadagstaat
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Hoe meld je je aan bij de kassa?
A
Ik hoef me niet aan te melden, de kassa staat al aan
B
Ik wacht even tot mijn collega mij heeft aangemeld
C
Ik meld me aan met mijn personeelscode of soms met mijn vingerafdruk
D
Alle antwoorden zijn fout.

Slide 10 - Quizvraag

Waar let je op bij het POS (Point of Sale
A
Je let erop dat je zelf en de verkoopomgeving er verzorgd uit ziet
B
Je let erop of de presentaties rond de kassa goed in het zicht staan
C
Je let erop dat de kassa al aanstaat, zodat je meteen kunt beginnen.
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 11 - Quizvraag

De barcode of EAN code staat voor
A
European Assistence Nomination
B
European Article Number
C
European Assistence Number
D
European Article Nomination

Slide 12 - Quizvraag

Het vier-ogenprincipe houdt in:
A
Jij telt het geld en de ander controleert de ingevulde bedragen in de kassadagstaat.
B
Jij telt met twee personen de inhoud van de kassa, gezellig samen.
C
Het geld tel je zelf eerst. Daarna telt een ander de inhoud van de kassa.
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 13 - Quizvraag

Welke van deze beweringen is/zijn juist?
1. De samenhang tussen verschillende artikelen noem je artikelenconsistentie.
2. Branchevervaging is als winkels artikelen opnemen in het assortiment die niet in hun branche passen.
A
Alleen 1 is juist
B
Alleen 2 is juist
C
1 en 2 zijn juist.
D
Geen van de antwoorden is juist

Slide 14 - Quizvraag

Een winkel die duurzaam onderneemt, heeft oog voor P,P,P.

Waar staan deze p's voor.
A
People, planet, profit
B
People, planet, power
C
Party, party, party
D
Geen van deze antwoorden is juist

Slide 15 - Quizvraag

In welke fase van de productlevenscyclus besteed je het minste geld aan reclame en promotie op sociale media?
A
introductiefase
B
groeifase
C
rijpheidsfase
D
neergangfase

Slide 16 - Quizvraag

Soms kiest een winkel ervoor om de winkelformule aan te passen.

Waarop moet de winkel dan letten bij het aanpassen van de assortimentskeuze?
A
dat er sprake blijft van assortimentsconsistentie en branchevervaging
B
dat er sprake blijft van assortimentsconsistentie
C
dat er sprake blijft van branchevervaging
D
geen van deze antwoorden is juist

Slide 17 - Quizvraag

Waar of niet waar?

Een doublure is een artikel dat je kunt verwisselen met een ander artikel in het assortiment waarbij de klant dezelfde ervaring heeft
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Wat zijn traffic builders?
A
Producten die buiten voor de winkel zijn geplaatst
B
Producten waarvoor klanten de winkel bezoeken
C
Bulk producten
D
Advertenties voor producten

Slide 19 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Trading-up is het uitbreiden van het assortiment met artikelen uit een lagere prijsklasse
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een winkelmerk?
A
Coca Cola
B
Red Bull
C
Bolletje beschuit
D
Gamma OK

Slide 21 - Quizvraag

Welke artikelen komen niet in aanmerking voor sanering?
A
artikelen waarin na sanering nog keuze is
B
artikelen die tot het randassortiment behoren
C
artikelen die veel reclameondersteuning krijgen van de leverancier
D
artikelen die te weinig bijdragen aan het financieel resultaat van de winkel

Slide 22 - Quizvraag

Welke van de volgende criteria valt niet onder de kwalitatieve criteria?
A
concurrentie
B
doelgroep
C
winkelformule
D
prijs

Slide 23 - Quizvraag

De nieuwste sportschoenen van het merk Supersport zijn populair. Deze zijn al gekocht door de zogenaamde early majority.
In welke fase van de productlevenscyclus zitten de sportschoenen?
A
verzadigingsfase
B
neergangfase
C
introductiefase
D
volwassenheidsfase

Slide 24 - Quizvraag

Welke stof moet je leren voor de aankomende toets
A
H1 t/m H5 uit het boek Klantreis en Visual merchandising
B
H4 en H5 uit het boek Retaillandschap en retailmarketing
C
H1 t/m H5 uit het boek Retaillandschap en retailmarketing
D
H4 en H5 uit het boek Klantreis en Visual merchandising

Slide 25 - Quizvraag